ECLI:NL:RBSGR:2006:BA4115

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
570283 \ CV EXPL 06-2044
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naleving en overtreding van de gedragscode van de Federatie Financiële Planners en de gevolgen van een bindend advies

In deze zaak stond de naleving van de gedragscode van de Federatie Financiële Planners (FFP) centraal. De Stichting Certificering Federatie Financiële Planners (Stichting CFFP) had een geldboete van € 2.500 opgelegd aan de gedaagde, die vrijwillig lid was geworden van de FFP en zich had onderworpen aan de rechtsmacht van de Commissie van Toezicht. De gedaagde betwistte de rechtsgeldigheid van de boete en voerde aan dat de Commissie van Toezicht niet onafhankelijk was en dat de boete disproportioneel was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde gehouden was tot betaling van de boete, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die de onafhankelijkheid van de Commissie van Toezicht in twijfel trokken. De kantonrechter wees de vordering van de Stichting CFFP toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De beslissing van de Commissie van Toezicht werd als niet onbegrijpelijk of kennelijk onredelijk beschouwd, en de kantonrechter concludeerde dat de gedaagde aan de beslissing gebonden was, ondanks zijn bezwaren. De kantonrechter wees ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat de gedaagde van meet af aan bezwaar had gemaakt tegen de boete.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
EW
rolnr. 570283 \ CV EXPL 06-2044
datum: 1 november 2006
Vonnis in de zaak van:
de stichting Stichting Certificering Federatie Financiële Planners,
gevestigd en kantoorhoudende te Baarn,
eisende partij,
gemachtigde: Van Mastrigt,
tegen
[[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: eerst mr. P.W.M. Steenbergen, thans mr. D.J.L.P. Oomens.
Partijen worden aangeduid als "Stichting CFFP" en "[gedaagde]".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 15 maart 2006 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek met producties,
- de rolbeslissing d.d. 26 juli 2006,
- een akte van Stichting CFFP met producties,
- een (antwoord) akte van [gedaagde].
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
Stichting CFFP is in 2005 opgericht door de Vereniging Federatie Financiële Planners te Baarn, die was ontstaan uit (de omzetting van) de Stichting Federatie Financiële Planners (FFP), na de fusie met VFFP te Utrecht. Alle rechten en verplichtingen van FFP zijn overgedragen aan Stichting CFFP.
Stichting CFFP (en voorheen FFP) heeft als doel -kort weergegeven- het inzichtelijk maken van de kwaliteit van het aanbod door financiële planners in Nederland en al hetgeen met een en ander verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Zij tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door certificering van de planners en het opstellen van gedragcodes voor de financiële planners.
In de door FFP opgestelde gedragscode staat dat een cliënt van een FP (zijnde een financiële planner die door FFP in het door haar gehouden register is ingeschreven) een klacht over het handelen of nalaten van een FP kan voorleggen aan de Commissie van Toezicht ingesteld door FFP.
[gedaagde] heeft zich op of omstreeks 10 februari 2000 doen inschrijven in genoemd register.
Op 10 februari 2000 heeft [gedaagde] een verklaring ondertekend waarin hij verklaart -kort gezegd- zich te verbinden tot naleving van de Gedragscode van de FFP en het Reglement van de Commissie van Toezicht van de FFP, en zich te onderwerpen aan de rechtsmacht van die Commissie van Toezicht.
Bij een zogenoemd bindend advies van 6 december 2004 inzake de klacht van [klager] tegen [gedaagde] heeft de Commissie van Toezicht van de Federatie Financiële Planners [gedaagde] onder meer een boete ad € 2.500,= opgelegd te betalen aan FFP. Daartoe overwoog de Commissie van Toezicht kort gezegd dat er sprake is geweest van een ernstige fout van [gedaagde] gemaakt in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf, dat daardoor de goede naam, eer en aanzien van de beroepsgroep van FFP-planners schade is toegebracht en dat een verzwarende omstandigheid is dat [gedaagde] ook op de zitting het laakbare van zijn handelen absoluut niet inzag.
Naar aanleiding van deze beslissing is aan [gedaagde] een factuur gezonden voor vermeld boetebedrag + BTW.
Vordering en verweer
Stichting CFFP vordert betaling van vermelde boete ad € 2.500,= vermeerderd met BTW, rente en buitengerechtelijke incassokosten, zijnde in totaal € 3.470,64 te vermeerderen met verdere contractuele rente ad 1% per maand.
Stichting CFFP legt aan deze vordering voormelde feiten ten grondslag en voorts dat zij zich na vergeefse aanmaningen genoodzaakt zag haar vordering ter incasso uit handen te geven en dat haar gemachtigden [gedaagde] ook herhaaldelijk hebben aangemaand en diverse andere werkzaamheden hebben verricht ter incasso.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Stichting CFFP in haar vordering althans haar deze te ontzeggen met veroordeling van Stichting CFFP in de proceskosten.
[gedaagde] betwist de rechtsgeldigheid van de vordering en van de daaraan ten grondslag liggende beslissing.
Volgens [gedaagde] is het bindend advies van de Commissie van Toezicht nietig of vernietigbaar is op grond van een of meer van de volgende omstandigheden.
- De secretaris van de Commissie van Toezicht heeft zich niet onthouden van inhoudelijke bemoeienis met de klachtzaak maar heeft tijdens de zitting de meeste vragen gesteld en de secretaris was niet objectief en had zich in een eerdere procedure van [gedaagde] voor de Commissie van Toezicht ook opvallend negatief en bevooroordeeld jegens [gedaagde] opgesteld. Waarschijnlijk heeft de secretaris zich ook bij de beraadslagingen een leidende rol toegeëigend. Wraking van de secretaris was evenwel niet mogelijk.
- De Commissie van Toezicht is -in strijd met het bepaalde in art. 12 lid 2 van de statuten van SFFP- bij haar besluitvorming niet volstrekt onafhankelijk van Stichting CFFP nu de boete rechtstreeks aan Stichting CFFP moet worden voldaan en Stichting CFFP onmiskenbaar een rechtstreeks materieel belang heeft bij het opleggen van een boete.
- De boete is disproportioneel nu klager ([klager]) de klacht nooit rechtstreeks bij [gedaagde] had neergelegd, klager niet had gereageerd op brieven van [gedaagde] en niet bij de mondelinge behandeling door de Commissie van Toezicht is verschenen en [gedaagde] nog maar nauwelijks werkzaamheden had verricht.
- Het opleggen van de boete is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de volgende redenen. De beslissing rust op onjuiste overwegingen van de Commissie van Toezicht en [gedaagde] heeft pas tijdens de zitting kennis kunnen nemen van een aan de Commissie van Toezicht gerichte brief van klager van 14 oktober 2004. Het opleggen van een boete is in het tuchtrecht niet gebruikelijk en als die wel kan worden opgelegd dan gaat het veelal om een kwesties van groot financieel belang, hetgeen in dit geval niet aan de orde is.
- In het Reglement staat niet beschreven wat de mogelijkheden zijn om tegen het bindend advies in te gaan noch dat beroep bij de bevoegde rechter open staat maar dat deze het bindend advies slechts marginaal kan toetsen. Dit levert een essentieel gebrek in de vaststellingsovereenkomst op en maakt dat de kantonrechter niet gehouden is aan het bepaalde in art. 7: 900 en 904 BW en de kantonrechter het geschil integraal kan toetsen. Marginale toetsing zou ook indruisen tegen het principe van ons rechtssysteem van integrale behandeling van een geschil in twee instanties.
- Uit het voorgaande vloeit voort dat het bindend advies zowel qua inhoud als qua wijze van totstandkoming indruist tegen hetgeen binnen een goede procesorde aanvaardbaar kan worden geacht.
Bij dupliek betwist [gedaagde] voorts de rechtmatigheid van het berekenen van BTW over het boetebedrag.
Stichting CFFP betwist gemotiveerd dat het bindend advies nietig is of vernietigd moet worden.
Beoordeling
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is de hem door de Commissie van Toezicht opgelegde geldboete te betalen.
De kantonrechter is van oordeel dat de artt. 7: 900 ev BW hier toepassing missen omdat van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt (als bedoeld in genoemd wetsartikel) geen sprake was bij het in behandeling nemen van de klacht van [klager] door de Commissie van Toezicht. Om die reden behoeft hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over de eisen waaraan een bindend advies moet voldoen en de beroepsmogelijkheid bij een bindend advies geen bespreking.
De omstandigheid dat bovenaan de beslissing van de Commissie van Toezicht staat vermeld "bindend advies inzake" maakt dat niet anders.
Vast staat dat [gedaagde] met de Stichting CFFP is overeengekomen dat hij de Gedragscode van de FFP zou naleven evenals het Reglement van de Commissie van Toezicht van de FFP (verder: het Reglement) en dat hij zich zou onderwerpen aan de rechtsmacht van die Commissie van Toezicht. In het Reglement zoals dat in 2004 luidde staat dat de Commissie van Toezicht tot taak heeft het behandelen van klachten tegen Financiële Planners wegens overtreding van de Gedragscode en aan een Financieel Planner o.a. een geldboete van ten hoogste € 2.500,= kan opleggen. Het Reglement voorziet niet in de mogelijkheid van beroep bij de gewone rechter.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] gehouden is tot (nakoming van hetgeen uit deze overeenkomst voortvloeit en dus tot) betaling van de hem opgelegde geldboete, tenzij dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (zie art. 6: 248 lid 2 BW).
Deze formulering brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de Commissie van Toezicht marginaal moet toetsen.
In dat licht oordeelt de kantonrechter als volgt over de bezwaren van [gedaagde] tegen de beslissing van de Commissie van Toezicht.
Door [gedaagde] zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die reden geven om te twijfelen aan de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de (besluitvorming van) de voorzitter en leden van de Commissie van Toezicht. De omstandigheid dat de secretaris tijden de zitting (veel) vragen aan [gedaagde] heeft gesteld en op laatstgenoemde de indruk maakte negatief tegenover [gedaagde] te staan, zegt niets over de wijze waarop de voorzitter en de leden van de Commissie van Toezicht tot hun beslissing zijn gekomen.
Anders dan [gedaagde] meent maakt de omstandigheid dat Stichting CFFP een financieel belang heeft bij het opleggen van een boete niet dat ook de Commissie van Toezicht dat belang heeft en/of bij haar besluitvorming afhankelijk is van Stichting CFFP.
In de beslissing (productie 10 bij akte van Stichting CFFP) heeft de Commissie van Toezicht niet alleen het verloop van de procedure, de standpunten van klager en [gedaagde] en de verklaring van [gedaagde] ter zitting uitvoerig weergegeven maar ook haar oordeel dat sprake is van een ernstige fout en het toebrengen van schade aan de goede naam, eer en aanzien van de beroepsgroep van FFP-planners onderbouwd. Hoor en wederhoor is toegepast en het oordeel en de motivering van de Commissie van Toezicht acht de kantonrechter gelet op de inhoud van de overige stukken in die procedure niet onbegrijpelijk of kennelijk onredelijk en dat wordt niet anders omdat [gedaagde] van mening is dat er geen sprake is van een ernstige fout maar van een slordigheid en dat hem ten onrechte de maximale boete is opgelegd. Bij akte is door Stichting CFFP aan de hand van correspondentie weerlegd dat [gedaagde] pas tijdens de zitting bekend werd met de brief van klager van 14 oktober 2004, zodat aan dit bezwaar van [gedaagde] voorbij wordt gegaan.
In aanmerking nemend dat [gedaagde] vrijwillig lid is geworden van FFP en zich dus vrijwillig heeft onderworpen aan het oordeel van de Commissie van Toezicht van FFP is het ontbreken van de mogelijkheid om de beslissing van de Commissie van Toezicht integraal te laten toetsen door een beroepsinstantie naar het oordeel van de kantonrechter geen omstandigheid die maakt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [gedaagde] aan die beslissing gebonden te achten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] de boete van € 2.500,= dient te betalen.
Stichting CFFP heeft niet onderbouwd waarom hierover BTW verschuldigd is zodat dit onderdeel van haar vordering wordt afgewezen.
Nu in de Gedragscode of het Reglement niets wordt vermeld over het tijdstip van opeisbaarheid en een contractuele boete zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen vanaf heden.
Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen valt genoegzaam af te leiden dat [gedaagde] van meet af aan bezwaar heeft gemaakt tegen de boete en om herziening cq een herbeoordeling van die beslissing heeft gevraagd.
Nu het voor Stichting CFFP derhalve duidelijk was dat [gedaagde] om principiële redenen niet tot betaling overging diende het ter incasso uit handen geven van de vordering geen redelijk doel. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden om die reden door de kantonrechter afgewezen.
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Stichting CFFP te betalen € 2.500,= vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdsom en rente en bedrag van € 5.000,-- niet te boven gaand.
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van Stichting CFFP begroot op € 647,48, waaronder begrepen € 375,-- voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E. Weiss en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2006.