Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 06/8814 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 5 oktober 2006 van het college van burgemeester en wethouders van Boskoop, verweerder, waarbij een vergoeding voor kosten van aangepast vervoer in verband met schoolbezoek voor het schooljaar 2006/2007 is toegekend.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 7 december 2006 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn schoonvader de heer Anahas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
bc. P.M. Lenssinck en W. Springeling.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Verzoeker heeft aanvraag voor vergoeding van vervoerskosten schoolbezoek in het schooljaar 2006/2007 ingediend. Verweerder heeft een vergoeding toegekend voor aangepast vervoer waarbij verzoekers zoon bij één van de centrale opstapplaatsen wordt opgehaald en afgezet. Het bezwaar van verzoeker is dat zijn 7-jarige zoon [de zoon van verzoeker] niet zelfstandig naar het opstappunt kan gaan en daar ook niet alleen kan wachten. [De zoon van verzoeker] heeft een IQ van 50 en kan zich niet goed verstaanbaar maken. De huisarts deelt de mening van verzoeker. De moeder van [de zoon van verzoeker] brengt hem nu naar de opstapplaats, maar moet op dat moment twee kinderen van 4 en 5 jaar thuis achterlaten. Voor verzoeker zelf is het gezien zijn werk niet mogelijk [de zoon van verzoeker] naar de opstapplaats te brengen of op te halen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor leerlingen die in Alphen aan den Rijn of Gouda naar school gaan met een systeem van vaste opstapplaatsen wordt gewerkt. De afstand van het huisadres van [de zoon van verzoeker] naar de opstapplaats is 750 meter. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan die afstand redelijk worden geacht. Voorts mag van de ouders worden verwacht dat zij hun kind vergezellen naar de opstapplaats. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er geen medische redenen zijn waarom [de zoon van verzoeker] niet kan opstappen bij een centrale opstapplaats.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op de Expertisecentra (Wec) verstrekt het college ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op aanvraag bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het daarbij bepaalde.
De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Boskoop 2005 (hierna: de Verordening) is een regeling als bedoeld in artikel 4, van de Wet op de Expertisecentra.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de Verordening wordt onder aangepast vervoer verstaan: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi.
Ingevolge artikel 1, onder m, van de Verordening wordt onder opstapplaats verstaan: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer.
Artikel 18 van de Verordening bepaalt dat indien het college de gevraagde voorziening ten behoeve van een leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen dient te worden betrokken.
Niet in geschil is dat verzoeker in aanmerking komt voor bekostiging van de kosten van aangepast vervoer. In geschil is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat verzoekers zoon bij een opstapplaats wordt gehaald in plaats van thuis.
Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat het zijn bestendige gedragslijn is dat een kind alleen in het geval van sociaal-medische redenen, gerelateerd aan het kind, thuis wordt opgehaald om naar school te worden vervoerd. Van een sociale reden is bijvoorbeeld sprake indien het vervoer vanaf een opstapplaats voor een kind dermate stressvol is dat niet kan worden verwacht dat het kind op die wijze wordt vervoerd. De thuissituatie wordt daarbij niet meegewogen. Alleen indien een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan worden alle omstandigheden meegewogen. Verweerder heeft dit beleid niet op schrift gesteld.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders beleid, zoals ter zitting uiteengezet, niet redelijk kan worden geacht. Met name het feit dat pas bij een beroep op de hardheidsclausule wordt gekeken naar de thuissituatie acht de voorzieningenrechter niet redelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient bij de beoordeling van de passendheid van het vervoer het geheel van individuele omstandigheden, waartoe ook de gezinsomstandigheden behoren, te worden betrokken. Derhalve ook in het geval dat geen beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan. Verweerder heeft een te nauwe uitleg aan het begrip passendheid als bedoeld in artikel 4 van de Wec gegeven. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit nagelaten het beleid uiteen te zetten. Evenmin blijkt uit het bestreden besluit dat verzoekers aanvraag aan het beleid is getoetst, terwijl die toets, zoals ter zitting is gebleken, wel heeft plaatsgevonden. De enkele overweging dat er geen medische redenen zijn om [de zoon van verzoeker] thuis op te halen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Evenmin blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder aan de hardheidsclausule heeft getoetst.
Hoewel het beleid, zoals gezegd, onredelijk kan worden geacht, en het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd, ziet de voorzieningenrechter evenwel in dit geval geen aanleiding een voorziening te treffen. Verweerder kan in bezwaar, zoals ter zitting is toegezegd, genoemde gebreken herstellen. Verzoeker heeft verder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aangetoond dat zijn spoedeisende belang dusdanig is dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Gebleken is immers dat [de zoon van verzoeker] 's middags uitsluitend door zijn moeder, in het bijzijn van de beide jongere kinderen, van de opstapplaats kan worden opgehaald. Het brengen in de ochtend is uitsluitend vanwege de tijdsdruk niet mogelijk is. Dat is echter een omstandigheid waarin verzoeker niet in betekende mate verschilt van de problemen die vele werkende ouders ondervinden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.W.A. Verrijt.