ECLI:NL:RBSGR:2006:BA1101

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P 94535
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 20 oktober 2006. De advocaat van de betrokkene heeft per fax aan de griffie medegedeeld dat de betrokkene akkoord gaat met de rechterlijke machtiging en dat zij niet ter zitting aanwezig zullen zijn. De rechtbank heeft echter besloten de betrokkene alsnog te horen, omdat het recht om persoonlijk gehoord te worden niet zomaar kan worden opgegeven. De betrokkene is op 29 november 2006 gehoord, bijgestaan door haar advocaat en enkele zorgverleners.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en chronisch psychotisch is. Er is voldoende bewijs dat de betrokkene een gevaar voor zichzelf vormt, met name door zelfverwaarlozing en gebrek aan ziekte-inzicht. De rechtbank heeft overwogen dat de betrokkene zonder rechterlijke machtiging zich zal onttrekken aan behandeling, wat kan leiden tot ernstige gevolgen voor haar welzijn. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verwachtingen die de betrokkene heeft gehad op basis van mededelingen van haar advocaat over het beleid van het psychiatrisch ziekenhuis.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortgezet verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis te verlenen, met een geldigheidsduur tot en met 17 november 2007. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Machtiging tot voortgezet verblijf
Kenmerk: P 94535
1. Procesverloop
1.1. Op 20 oktober 2006 is ingekomen het verzoek van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage d.d. 20 oktober 2006 tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, naar de rechtbank begrijpt voor de duur van een jaar, van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum 1955],
verblijvende in het psychiatrisch medisch centrum [naam instelling] krachtens een machtiging d.d. 18 november 2005 voor de duur van ten hoogste een jaar na dagtekening van de machtiging.
1.2. Bij het verzoek zijn stukken overgelegd, waaronder de op 18 oktober 2006 ondertekende en met redenen omklede verklaring van de geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis, alsmede een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op haar toegepaste behandeling en de effecten ervan.
1.3. De zaak is verwezen naar deze Kamer.
1.4. Op 24 oktober 2006 heeft de advocaat van de betrokkene, mr. [X.], per fax aan de griffie van de rechtbank medegedeeld dat de betrokkene een brief d.d. 24 oktober 2006 voor akkoord heeft ondertekend, dat mr. [X.] met de betrokkene diverse malen contact heeft gehad en dat de betrokkene akkoord gaat met de rechterlijke machtiging, dat zij verzoeken een beschikking conform te willen doen geven en dat zij derhalve niet ter zitting aanwezig zullen zijn. De aan genoemde fax gehechte brief van mr. [X.] aan de betrokkene d.d. 24 oktober 2006 houdt onder meer in:
"Indien u (...) akkoord gaat met deze verlenging verzoek ik u mij dit nogmaals, maar nu schriftelijk mede te delen, opdat u niet ter zitting behoeft te verschijnen.
U staat in de computer voor een andere huisvesting, hetgeen uw spv verpleegkundige u heeft medegedeeld.
U hebt thans afspraken over vrijheden en aan deze situatie komt voor alsnog geen wijziging."
Hieronder heeft mr. [X.] haar handtekening gezet en heeft voorts de betrokkene voor akkoord getekend.
1.5. Op 29 november 2006 heeft de rechter-commissaris de betrokkene (ondanks het onder 1.4. vermelde) gehoord, bijgestaan door mr. [X.], alsmede de afdelingsarts [A.] en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige [B.].
2. Beoordeling
2.1. Horen van de betrokkene
2.1.1. Ingevolge artikel 17 juncto artikel 8 van de Wet Bopz heeft de rechter in dit geval de plicht de betrokkene in persoon te horen, tenzij hij vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen. In de standaardbeschikking HR 14 februari 1997, NJ 1997, 378 m.nt. JdB, overwoog de Hoge Raad als volgt:
"Het gaat hier om meer dan alleen het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen eer de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat iemand niet van zijn vrijheid kan worden beroofd zonder dat hij, zo hij zulks wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit met zoveel woorden in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient aan te geven waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat zulks naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop hij zich heeft gedragen."
2.1.2. Van het fundamentele recht om persoonlijk te worden gehoord, zoals dat is verankerd in art. 8 Wet Bopz en art. 5 EVRM, kan door de betrokkene uit eigen, vrije wil afstand worden gedaan, uitdrukkelijk of zwijgend, maar in ieder geval dient ondubbelzinnig afstand te worden gedaan (vgl. bijv. EHRM 21 maart 2002, applicatienr. 32636/96, A.T. versus Oostenrijk, par. 35 met verdere verwijzingen).
2.1.3. In de door de betrokkene ondertekende (en hiervóór, voor zover van belang, geciteerde) brief zijn door de advocaat twee mededelingen gedaan. Deze mededelingen betreffen het beleid van het psychiatrisch ziekenhuis en de advocaat kan dan ook niet instaan voor de verwachtingen die betrokkene op die mededelingen kan hebben gebaseerd. Zonder aanwijzingen voor het tegendeel, die ontbreken, moet ermee rekening worden gehouden dat deze mededelingen een rol hebben gespeeld bij de afweging van de betrokkene om afstand te doen van het recht te worden gehoord. Gezien het onder 2.1.2. overwogene kon de rechtbank met een dergelijke gang van zaken geen genoegen nemen. Om die reden is de betrokkene dan ook alsnog gehoord.
2.2. Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.2.1. Ter zitting heeft de advocaat van de betrokkene - in afwijking van haar bij brief van 24 oktober 2006 ingenomen standpunt - de afwijzing van het onderhavige verzoek bepleit op de grond dat de betrokkene daarmee niet akkoord gaat en omdat zij thans van mening is dat er geen gevaar bestaat. Zij heeft betoogd dat de geneeskundige verklaring een herhaling bevat van jarenlange insinuaties, dat de betrokkene in staat moet worden gesteld om zelfstandig te gaan wonen, dat zij in een woonvorm verblijft die zij als intimiderend ervaart en dat de betrokkene zonder een rechterlijke machtiging eerder een eigen woning zal kunnen verkrijgen dan met een rechterlijke machtiging.
2.2.2. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. De verzochte machtiging mag slechts worden verleend wanneer de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn, deze stoornis de betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
2.2.3. Voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, zij is chronisch psychotisch. Uit de inhoud van overgelegde stukken en verklaringen van de gehoorde personen is gebleken dat zij door haar ziekte een gevaar blijft opleveren voor zichzelf (zelfverwaarlozing). Gebleken is dat de betrokkene geen ziekte-inzicht heeft nu zij ook ter zitting haar ziekte heeft ontkend. Betrokkene heeft pas sedert een week voor de zitting haar medicatie in eigen beheer. Deze termijn is te kort om te kunnen beoordelen of zij haar medicijnen zelfstandig en op de voorgeschreven wijze zal blijven innemen. Uitleg over haar medicatie beklijft bij de betrokkene niet. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de betrokkene op dit moment weliswaar redelijk goed functioneert maar dat zij dat vooral doet bij de gratie van het toezicht door de psychiatrische kliniek. Betrokkene zal zich naar verwachting zonder rechterlijke machtiging onttrekken aan haar behandeling en het gevaar is reëel dat de betrokkene zichzelf alsdan zal verwaarlozen en zich, mede vanwege haar gebrek aan inzicht, seksueel zal laten misbruiken. De rechtbank heeft daarbij mede acht geslagen op door de onafhankelijk psychiater Dominicus bij de betrokkene waargenomen ontremming en de eigen mededeling van de betrokkene ter zitting dat de jongens in de psychiatrische kliniek haar "oversekst" noemen. Gelet op het voorgaande is voorts plausibel het betoog van de arts en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige dat, hoewel het redelijk goed gaat met de betrokkene, zelfstandig wonen op dit moment niet aan de orde is en dat de overstap naar een andere woonvorm gefaseerd zal dienen te gebeuren.
2.2.4. Tot slot wordt overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verzochte machtiging strekt tot daadwerkelijke opname van de betrokkene, al heeft de betrokkene relatief veel vrijheden nu zij overdag verlof heeft en 's nachts in het ziekenhuis verblijft.
2.2.5. Het voorgaande leidt, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, tot de navolgende beslissing.
3. Beslissing
De rechtbank:
VERLEENT machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum 1955],
uiterlijk tot en met 17 november 2007.
Aldus gegeven door mrs R.M. Bouritius, M.J. Alt-van Endt en M.C. Wesselman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.