RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 57007 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 57006 (beroep)
AWB 06 / 57004 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 december 2006
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1986, van Iraakse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Bankenbosch,
verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 16 november 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 21 november 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 21 november 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 21 november 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 16 november 2006 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 21 november 2006 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 28 november 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag, samengevat, het volgende aangevoerd. Verzoekers vader heeft als manager bij de geheime dienst (Mukhtabarat) gewerkt. Verzoeker heeft van 2001 tot 2003 als loopjongen bij de geheime dienst gewerkt en later, sedert november 2005, als lijfwacht bij een beveiligingsbedrijf. In 2004 is tweemaal gepoogd om verzoekers vader te vermoorden. Van de eerste aanslag is verzoeker getuige geweest. In 2004 heeft verzoekers vader het huis verlaten. Twee of drie maanden later werd verzoekers oudere broer doodgeschoten. Daarna werd het huis van verzoekers familie in brand gestoken toen zij niet thuis waren. In 2005 is verzoekers oom vermoord en is zijn middelste broer naar Syrie vertrokken. Later werd verzoekers jongste broer ontvoerd. Hij werd weer losgelaten toen verzoekers moeder $30.000,- had betaald. In 2006 werd verzoeker een keer vanuit een auto beschoten Enige tijd erna is hij op de markt opnieuw beschoten. Later is verzoeker toen hij in zijn auto zat bij een controlepost een keer bedreigd met de dood omdat hij Shi’iet was. Toen hij daarvan bij de politie aangifte deed, weigerde de politie iets te doen. Weer later ontving de familie van verzoeker brieven waarin zij met de dood bedreigd werden. Verzoeker is toen het huis werd beschoten met zijn familie naar het huis van zijn oma gegaan. Daar heeft verzoeker contact opgenomen met de reisagent die hem naar Nederland heeft gebracht.
2.6 Verweerder heeft zich op de volgende, verkort weergegeven, standpunten gesteld. Het asielrelaas van verzoeker is ongeloofwaardig en daardoor is niet aannemelijk dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b dan wel c, Vw een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd, enerzijds dat verzoeker toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit en reis en anderzijds dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist. Verweerder heeft voorts in de algemene situatie in verzoekers land van herkomst geen aanleiding gezien verzoeker in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Naar het oordeel van verweerder heeft verweerder de aanvraag van verzoeker op voldoende zorgvuldige wijze binnen de ac-procedure kunnen afhandelen.
2.7 Verzoeker heeft in beroep, uitvoerig gemotiveerd, betwist dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Daarnaast heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat hij onvoldoende in de gelegenheid is geweest om het rapport van het nader gehoor van 19 november 2006, waarin zijn asielrelaas is opgetekend, en het voornemen tot afwijzen van zijn asielaanvraag met zijn gemachtigde door te spreken. In verband hiermee is verzoeker van oordeel dat zijn zaak zich niet leent voor afdoening binnen de ac-procedure. Voorts heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning op de d-grond van artikel 29, eerste lid, Vw. Ter motivering van deze beroepsgrond heeft verzoeker zich - gemotiveerd en onder overlegging van stukken - beroepen op de huidige geweldssituatie in Irak, in verband waarmee verzoeker ook een beroep heeft gedaan op het bepaalde in artikel 15c van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de zogenoemde Definitierichtlijn).
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of verweerder de aanvraag van verzoeker binnen de ac-procedure heeft kunnen afwijzen zonder schending van eisen van zorgvuldigheid.
2.9 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) C3/12.1.1 is vermeld dat het doel van de ac-procedure is een indeling te maken van zaken in de categorieen: a, b en c. Categorie a ziet op zaken waarin zonder tijdrovend onderzoek binnen de ac-procedure kan worden vastgesteld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vreemdelingenwet dan wel op grond van artikel 4:6 Awb, kan worden afgewezen. Categorie b is hier niet van belang. Categorie c ziet op zaken die voorzienbaar meer onderzoek vergen voordat kan worden vastgesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen of kan worden ingewilligd. De zaken die behoren tot categorie a en b komen in beginsel in aanmerking voor afdoening in de ac-procedure. ‘Niet tijdrovend’ onderzoek betekent dat het moet gaan om onderzoek dat binnen de 48-uurs termijn kan worden verricht.
2.10 In C3/12.1.4 Vc is bepaald dat de asielzoeker drie uur de tijd heeft om het rapport van het nader gehoor en het voornemen met zijn rechtsbijstandverlener te bespreken en eventuele correcties en aanvullingen en een zienswijze in te dienen.
2.11 Ingevolge het bepaalde onder C3/12 2.6 Vc wordt na het eerste gehoor beoordeeld welke zaken zich lenen voor het nader horen in het aanmeldcentrum. Hierbij wordt onderzocht of er sprake is van een zaak als genoemd onder C3/12.1.1 Vc. Ingevolge C3/12.2.7 Vc kan na het nader gehoor alsnog worden besloten om de aanvraag van de asielzoeker ter verdere behandeling door te zenden naar een behandelkantoor en de asielzoeker door te verwijzen naar een opvanglocatie.
2.12 Uit het overzicht voortgang procedure AC Schiphol (hierna: overzicht) van 23 november 2006 blijkt dat verweerder het rapport van het nader gehoor op 20 november 2006 om 14.05 uur, tezamen met het voornemen, aan de gemachtigde van verzoeker heeft overhandigd. Het rapport van het nader gehoor beslaat in dit geval ruim tweeëntwintig pagina’s. Daarvan wordt circa tweeënhalve pagina in beslag genomen door het vrije deel van het asielrelaas van verzoeker en bijna vijftien pagina’s door antwoorden van verzoeker op vele vragen van verweerder naar aanleiding van het vrije deel van het asielrelaas waarin door verzoeker veel feiten zijn gesteld. Dat er veel besproken is tijdens het nader gehoor blijkt ook uit de omstandigheid dat het afnemen van het nader gehoor geruime tijd in beslag heeft genomen. Volgens het overzicht heeft dit op 19 november 2006 afgenomen gehoor geduurd van 9.10 uur tot 17.45 uur, terwijl uit het rapport van het nader gehoor alleen blijkt van een onderbreking van 15.45 uur tot 17.00 uur. Het opstellen en resumeren van het op 20 november 2006 uitgebrachte voornemen heeft vijf uren in beslag genomen (van 9.00 uur tot 14.00) In dat voornemen, dat vier pagina’s beslaat, heeft verweerder een twaalftal onderdelen van het asielrelaas beschreven waarover hij heeft geoordeeld dat verzoeker daarover tegenstrijdige, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. In de zienswijze heeft verzoekers gemachtigde aangegeven dat hij met verzoeker slechts de pagina’s 4 (vanaf punt 3) tot en met 11 heeft kunnen nabespreken en van het voornemen slechts de pagina’s 1 en 2, tot regel 8. Tevens is verweerder in de zienswijze verzocht om meer tijd voor het doorspreken van de rest van het relaas en het voornemen.
2.13 De voormelde omstandigheden leiden de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het, naar objectieve maatstaven gemeten, voorzienbaar was dat het voor verzoeker en zijn gemachtigde ondoenlijk was om binnen de daarvoor gestelde termijn van drie uren op een voldoende zorgvuldige wijze het rapport van het nader gehoor te bespreken, daarop schriftelijk correcties en aanvullingen te formuleren en een schriftelijke zienswijze op het voornemen te formuleren. Dat door verweerder aan verzoeker voor dit alles een uitstel van een uur is verleend maakt dit niet anders en leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder had zich er al na het nader gehoor, maar in elk geval na het opstellen van het voornemen van bewust dienen te zijn dat het onderzoek naar de aanvraag van verzoeker - van welk onderzoek ook deel uitmaakt de mogelijkheid die de vreemdeling heeft om met zijn rechtsbijstandverlener (op zorgvuldige wijze) het rapport van het nader gehoor te bespreken, daarop correcties en aanvullingen te formuleren en een zienswijze op het voornemen op te stellen - zich niet (langer) leende voor afdoening binnen de in de ac-procedure.
2.14 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb.
2.15 De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer.
2.16 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.19 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.20 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.21 In C3/12.3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht van artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.22 De voorzieningenrechter zal het beroep in de hoofdzaak gegrond verklaren en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van verzoeker. Hij heeft daarom ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geen vertrekplicht in de zin van het eerste lid van dit artikel.
2.23 Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal moeten bezien of de gegrondverklaring in de hoofdzaak aanleiding is vrijheidsontnemende maatregel niet verder toe te passen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet anders zal kunnen beslissen dan de maatregel op te heffen.
2.24 Niet is gesteld en vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.25 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.26 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.27 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.28 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op om binnen een termijn van zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te
nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.7 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2006, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.