RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 45930
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2006
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1966, van Turkse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R. Heringa, advocaat te Hoorn,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 24 augustus 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 (Besluit 1/80). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 20 september 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 20 september 2006 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 20 september 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 Op 13 november 2006 heeft verweerder bevestigd dat verzoeker op 14 november 2006 zal worden verwijderd naar Turkije. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij mondelinge uitspraak van 13 november 2006 verweerder verboden verzoeker uit Nederland te doen verwijderen voordat de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting heeft plaatsgevonden en daarop uitspraak is gedaan.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 november 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 78 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over het bezwaar, indien het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan ten einde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar, dat is gericht tegen een beschikking tot afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning.
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (het mvv-vereiste).
2.4 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.5 Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb is de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG / Turkije, van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld.
2.6 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoeker is op 14 februari 1989 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verzoeker was van 1 januari 1985 tot 31 december 2001 in dienst bij Eriks B.v. te Alkmaar. Vervolgens is gebleken dat verzoeker op 2 mei 2002 is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie te [plaatsnaam]. In verband hiermee heeft verweerder bij besluit van 13 september 2002 de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen op 18 februari 2005 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 24 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen rechtsmiddel aangewend.
2.7 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv. Naar het oordeel van verweerder komt verzoeker niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb. Ter onderbouwing van dat oordeel heeft verweerder verwezen naar zijn besluit van 13 september 2002. Aangezien dat besluit in rechte onaantastbaar vast staat mag er, volgens verweerder, in deze procedure vanuit worden gegaan dat verzoeker in ieder geval het Nederlands grondgebied voor zes maanden of langer heeft verlaten. Indien en voor zover verzoeker op grond van Besluit 1/80 rechten heeft opgebouwd zijn die door dit verblijf van zes maanden of langer buiten Nederland verloren gegaan.
2.8 Verzoeker heeft hiertegen in zijn aanvullend verzoekschrift van 27 september 2006 – samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft jarenlang legaal arbeid verricht in Nederland zodat hij zijn verblijfsrecht rechtstreeks ontleent aan Besluit 1/80. Het besluit van 13 september 2002 betreft een procedure waarbij nationaal recht is toegepast en in dit besluit is niet beoordeeld of verzoeker een verblijfsrecht op grond van Besluit 1/80 heeft en of dit recht is komen te vervallen. Waar het gaat om de beoordeling van eisers verblijfsrecht op grond van het Besluit 1/80 is het besluit van 13 september 2002 dan ook niet relevant en kan verweerder in deze procedure niet volstaan met een verwijzing naar dat besluit. Verweerder heeft een onderzoeksplicht ten aanzien van de mogelijk uit het Besluit 1/80 voortvloeiende recht. Voorts heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat de door verweerder in dit kader gehanteerde termijn van zes maanden van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland geen basis is te vinden in het EG-recht noch in de jurisprudentie van het Hof van Justitie-EG. Tenslotte heeft verzoeker in deze procedure gemotiveerd gesteld dat hij het grondgebied van Nederland niet gedurende zes maanden heeft verlaten.
2.9 Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker de in het verzoekschrift van 27 september 2006 vermelde gronden nader toegelicht. In aanvulling daarop heeft hij zich ter zitting gemotiveerd beroepen op het Europees Vestigingsverdrag en op de procedurele waarborgen die gelden voor Turkse werknemers.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Verzoeker beschikt niet over een mvv.
2.11 Tussen partijen is in geschil of verzoeker in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb.
2.12 Verzoeker beroept zich op artikel 6, eerste lid, onder het derde gedachtenstreepje, van Besluit 1/80 waarin is bepaald dat behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze heeft.
2.13 Artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80 heeft, zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof van Justitie) onder meer bij arrest van 20 september 1990, Sevince, C-192/89 heeft overwogen, rechtstreekse werking in de Lid-Staten, zodat de Turkse onderdanen die aan de vereisten van deze bepaling voldoen, zich rechtstreeks op de rechten die deze bepaling hun verleent, kunnen beroepen.
2.14 Voorts heeft het Hof van Justitie herhaaldelijk verklaard, onder andere in bovengenoemd arrest van 20 september 1990, dat niet alleen de rechtstreekse werking van deze bepaling meebrengt dat de betrokkene aan Besluit 1/80 rechtsreeks en individueel recht inzake arbeid ontleent, maar dat bovendien het nuttige effect van dit recht noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokkene een daarmee samenhangend verblijfsrecht heeft, dat onafhankelijk is van het voortbestaan van de voorwaarden voor de verkrijging van die rechten.
2.15 Gesteld noch gebleken is dat verzoeker op grond van zijn tussen 1985 en 2001 verrichte legale arbeid bij Eriks B.v. geen verblijfsrecht kon ontlenen aan artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80.
2.16 De voorzieningenrechter kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat nu het besluit van 13 september 2002 in rechte onaantastbaar vast staat er in de onderhavige procedure vanuit dient worden gegaan dat verzoeker in ieder geval het Nederlands grondgebied voor zes maanden of langer heeft verlaten en verzoekers verblijfsrecht op grond van Besluit 1/80 dientengevolge is komen te vervallen. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
2.17 Verweerder heeft zijn conclusie dat vast staat verzoeker gedurende zes maanden het Nederlands grondgebied heeft verlaten gebaseerd op hetgeen in het besluit van 13 september 2002 is overwogen met betrekking tot het feit dat verzoeker zich op 2 mei 2002 heeft doen uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie te Hilversum. Nog afgezien van het feit dat de periode van 2 mei 2002 tot 13 september 2002 geen periode van zes maanden bestrijkt, hebben de overwegingen in het besluit van 13 september 2002 echter alleen betrekking op de intrekking van eisers verblijfsvergunning naar nationaal recht. Die overwegingen hebben geen vaststellende werking ten aanzien van eventuele rechtstreeks uit het Besluit 1/80 voor eiser voortvloeiende rechten, waarop Turkse werknemers zich rechtstreeks kunnen beroepen.
2.18 In het besluit van 13 september 2002 heeft verweerder niet beoordeeld of eiser verblijfsrechten kan ontlenen aan Besluit 1/80 en of deze rechten inmiddels zijn komen te vervallen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat eiser aan voormeld Besluit geen verblijfsrechten (meer) kan ontlenen en op grond daarvan van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld. Bij dat nadere onderzoek dient verweerder alsnog te betrekken de documenten, waaronder bankafschriften en brieven van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die eiser heeft overgelegd om aan te tonen dat hij het Nederlands grondgebied niet heeft verlaten.
2.19 Gelet op het voorgaande heeft het bezwaarschrift een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
2.20 De overige door verzoeker aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking.
2.21 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding artikel 78 Vw toe te passen.
2.22 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.23 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 De voorzieningenrechter:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als volgt toe;
3.3 verbiedt verweerder om verzoeker uit Nederland te (doen) verwijderen tot vier weken nadat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,-- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 28 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.