ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6992

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/52049
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van medische noodsituatie en mantelzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser, een Iraanse vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als beperking 'verblijf bij echtgenote'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel. Eiser stelde dat hij in Iran niet de benodigde mantelzorg kan ontvangen, vooral omdat zijn echtgenote niet met hem mee kan reizen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en een onvoldoende draagkrachtige motivering ontbeert. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder niet, dat eiser voldoende mantelzorg zou kunnen ontvangen van andere familieleden in Iran. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiser, die afhankelijk is van de aanwezigheid van zijn echtgenote voor zijn geestelijke gezondheid, niet voldoende was onderbouwd door verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: AWB 05/52049 BEPTDN S2
uitspraak: 5 oktober 2006
inzake:
[vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
verblijvende te Groningen,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer: [dossiernummer],
V-nummer: [V-nummer]
eiser,
gemachtigde: mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam,
tegen:
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.A. Lukkien, ambtenaar ten departemente.
Procesverloop
Op 20 mei 2003 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) met als beperking “verblijf bij echtgenote [naam]”. Bij beschikking van 30 juli 200427 oktober 2005 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 26 augustus 2004 bezwaar gemaakt.
Op 19 april 2005 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht. Op 11 juli 2005 is eiser op zijn bezwaar gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Op 7 oktober 2005 heeft het BMA aanvullend advies uitgebracht. Bij beschikking van 27 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 18 november 2005 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en partijen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 juni 2006. Eiser is daarbij verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Standpunten van partijen
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Verweerder is van mening dat het mvv-vereiste onverkort op eiser van toepassing is, nu gelet op hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd, hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Verweerder stelt zich daarbij, onder verwijzing naar de BMA adviezen, met name op het standpunt dat geen aanleiding bestaat eiser op grond van artikel 17, eerste lid, onder c Vw 2000 vrij te stellen van het mvv-vereiste, nu niet is gebleken dat het gelet op eisers gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen naar - en tijdelijk te verblijven in - het land van herkomst. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat geen aanleiding bestaat de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 toe te passen.
Namens eiser wordt het standpunt van verweerder bestreden. Eiser heeft in beroep - kort weergegeven en voor zover hier relevant - aangevoerd dat eisers echtgenote hem niet kan vergezellen naar Iran voor de duur van zijn mvv procedure omdat zij van haar werkgever geen (onbetaald) verlof krijgt. Wanneer eiser gedurende zijn reis naar Iran en zijn verblijf aldaar de mantelzorg van zijn echtgenote ontbeert, kan op korte termijn een medische noodsituatie ontstaan. Eiser ontkent dat zijn familieleden in Iran de mantelzorg kunnen overnemen. Uit de overgelegde verklaring d.d. 5 december 2005 blijkt dat eisers familie noch de wil, noch de middelen heeft om deze zorg op zich te nemen. Bovendien heeft hij, zoals ook het BMA adviseert, de steun van zijn echtgenote nodig.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is de minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft, voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen.
Volgens paragraaf B1/1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt voor de toepassing van die bepaling onderzocht of de desbetreffende vreemdeling in staat is naar zijn land van herkomst te reizen en daar de behandeling van een door hem in te dienen aanvraag om verlening van een mvv af te wachten.
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of eiser valt onder vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Bij nota van 19 april 2005 heeft het BMA advies uitgebracht onder meer inhoudende dat eiser naar de mening van het BMA klachten heeft die kunnen worden toegeschreven aan een post traumatische stress stoornis (ptss) en depressiviteit. Eiser kan naar het oordeel van het BMA reizen en zijn klachten kunnen in het land van herkomst behandeld worden. In antwoord op vraag 4 of uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, antwoordt het BMA: “Uit de ontvangen correspondentie blijkt niet dat betrokkenen (dreigend) suïcidaal is, (dreigend) psychotisch is, of gedwongen psychiatrisch is opgenomen. Bij uitblijven van behandeling is de kans aanwezig, dat de beenklachten, de angstklachten, de depressiviteit, de vermoeidheid en het slechte slapen op termijn in ernst zullen toenemen. Er is echter geen sprake van een medische noodsituatie op korte termijn bij uitblijven van behandeling”.
Bij brief van 8 juni 2005 verklaren eisers behandelaars onder meer het volgende: “Cliënt functioneert redelijk bij aanwezigheid van zijn vrouw. Zij is de ondersteunende kracht die voor zijn evenwicht zorgt. Zij heeft een sterk inhiberende functie. Zou deze wegvallen, indien cliënt alleen is in Iran, dan bestaat de kans op decompensatie en mogelijk suïcidaliteit.”
In reactie op de verklaring d.d. 8 juni 2005 van de behandelaars van eiser, te weten H.E. Scheppink, G.Z. psycholoog in opleiding en G.C. Verduijn, psycholoog/psychotherapeut van het centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Groningen Zuid, geeft het BMA bij nota van 7 oktober 2005 aan een ander antwoord op vraag 4 van de hiervoor aangehaalde nota d.d. 19 april 2005 te willen geven. Het antwoord op vraag 4 komt als volgt te luiden: “Betrokkene is voor zijn functioneren in hoge mate afhankelijk van mantelzorg, met name van zijn echtgenote. Zij vervult een ondersteunende en remmende functie. Uit de ontvangen correspondentie blijkt niet, dat betrokkene (dreigend) suïcidaal, (dreigend) psychotisch of gedwongen psychiatrisch is opgenomen. Uit de brief van H.E. Scheppink d.d. 08-0602005 blijkt, dat wanneer betrokkene alleen is in Iran, de mogelijkheid ontstaat van een decompensatie of een suïcide. Wanneer het mantelzorgnetwerk rond om betrokkene wegvalt in Iran en er geen behandeling wordt gegeven, kan het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn niet uitgesloten worden”.
Volgens vaste jurisprudentie is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen. Het is de rechtbank niet gebleken dat hiervan geen sprake is, zodat verweerder alsdan bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van die informatie mag uitgaan. Aan verweerder komt vervolgens de verantwoordelijkheid toe om te beoordelen of de inhoud van het deskundigenadvies logischerwijs voortvloeit uit de informatie waar dat advies op is gebaseerd. Zeker nu verweerders medisch adviseur eiser niet zelf daadwerkelijk onderzoekt, betekent dit dat de inhoud van de onderliggende medische informatie, in relatie tot de motivering door de medisch adviseur, tot een logisch en begrijpelijk oordeel dient te leiden (concludent is).
In het onderhavige geval blijkt uit de overgelegde medische informatie van de artsen die eiser behandelen dat die artsen de aanwezigheid en ondersteuning van de echtgenote van eiser van groot belang achten voor zijn geestelijke gezondheid en dat bij wegvallen van haar aanwezigheid de kans op decompensatie en mogelijk suïcidaliteit bestaat. De medisch adviseur van verweerder onderschrijft dit in de nota van 7 oktober 2005.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat in het BMA advies geen grond gevonden wordt om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste, omdat eiser niet alleen in Iran hoeft te verblijven nu hij nog familieleden, broers en zussen, in Iran heeft wonen. Ook indien eisers echtgenote niet met hem mee kan reizen, kan eiser over voldoende mantelzorg beschikken in Iran. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank is van oordeel dat niet blijkt uit, noch impliciet besloten ligt in de beantwoording van de vragen zoals door BMA gedaan, dat eisers familieleden de in de BMA-rapportage bedoelde mantelzorg aan eiser kunnen bieden. Een dergelijke ruime interpretatie van het in de BMA-rapportage gehanteerde begrip mantelzorg vindt evenmin steun in de onderliggende medische informatie.
Nu door het BMA en in de onderliggende medische informatie alleen gesproken wordt over eisers echtgenote als mantelzorger, kan verweerder zich niet zonder nadere motivering en zonder nadere advisering van zijn medisch adviseur op het standpunt stellen dat mantelzorg ook door andere familieleden kan worden gegeven, nog daargelaten de vraag of die familie in Iran, gelet op eisers bekering, bereid en in staat zal zijn de door verweerder bedoelde mantelzorg te verlenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Nu het beroep reeds om voorstaande reden gegrond wordt verklaard, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd thans geen bespreking .
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EURO 644,- zijnde kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 oktober 2005;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad EURO 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad EURO 138,- aan eiser te voldoen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BV te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006 in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer als griffier.
Afschrift verzonden: