ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6984

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/25440
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op basis van het driejarenbeleid en contra-indicaties

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier. Eiser, geboren in Sierra Leone, had een aanvraag ingediend op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had deze aanvraag echter afgewezen, omdat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van het driejarenbeleid, vanwege een contra-indicatie die voortvloeide uit onjuiste verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft in haar beoordeling het deskundigenrapport van dr. P. Gottschligg betrokken, waarin werd geconcludeerd dat eiser met hoge waarschijnlijkheid afkomstig is uit Guinee, en niet uit Sierra Leone zoals hij had gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de taalanalyse die door de IND was uitgevoerd, zorgvuldig was en dat de conclusies van de deskundige logisch voortvloeiden uit de verrichte analyse. Eiser had de mogelijkheid om een contra-expertise te laten uitvoeren, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt, wat een blijvende contra-indicatie voor statusverlening met zich meebracht. Eiser had ook niet aangetoond dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van het driejarenbeleid, omdat hij na confrontatie met de taalanalyse niet had toegegeven dat hij onjuiste gegevens had verstrekt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de bestreden beslissing van de IND de rechterlijke toets kon doorstaan. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de rechtbank bevestigde dat de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier terecht was afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Sector Bestuursrecht
Reg.nr. : AWB 04/25440 BEPTDN A S2
uitspraak: 5 oktober 2006
inzake: [vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [dossiernummer],
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. R.J.B. Caderius van Veen, advocaat te Assen;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst)
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Guérain, procesvertegenwoordiger.
Procesverloop
Op 20 februari 1998 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling en een aanvraag om vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard gedaan. Bij beschikking van 28 december 1999, uitgereikt op 8 maart 2000, heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid daarvan.
Eiser heeft daartegen bij brief van 5 april 2000 bezwaar gemaakt. Bij beroepschrift van 13 juni 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaarschrift. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 2 oktober 2001 met reg.nr. Awb 01/27123 is het beroep gegrond verklaard, de beschikking, zoals bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een beschikking op het bezwaar te nemen.
Bij beschikking van 25 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder ambtshalve geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop gedurende de asielprocedure” te verlenen.
Op 18 augustus 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 22 juli 2004 met reg.nr. Awb 03/44914, is het beroep ongegrond verklaard.
Eveneens op 18 augustus 2003 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve beslissing hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 onder de beperking “tijdsverloop gedurende de asielprocedure” te onthouden.
Bij beschikking van 12 mei 2004 heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 2 juni 2004 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 januari 2005. Eiser is daarbij niet in persoon verschenen, maar hij heeft zich evenals verweerder doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Aangezien het onderzoek niet volledig was geweest, heeft de rechtbank het (voor)onderzoek heropend op grond van artikel 8:68 Awb.
De rechtbank heeft op 28 maart 2006 ingevolge artikel 8:47 Awb dr. P. Gottschligg als deskundige benoemd en hem verzocht van verslag en advies te dienen.
Voornoemde deskundige heeft op 21 mei 2006 rapport uitgebracht. Dit rapport (voorzien van een vertaling) is ter kennis gebracht van partijen met het verzoek hun zienswijze daarop te geven. Bij brieven van 26 juli 2006 en 14 augustus 2006 hebben partijen op het rapport van de deskundige gereageerd.
Nu partijen daarvoor hun toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Motivering
Standpunten van partijen
Verweerder heeft de (kennelijke) ongegrondverklaring van het bezwaar als volgt gemotiveerd. Verweerder is van mening dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het zogeheten driejarenbeleid, zoals geformuleerd in hoofdstuk C2/9 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), vanwege het bestaan van een contra-indicatie voor statusverlening. Volgens verweerder heeft eiser onjuiste verklaringen over zijn identiteit en beweerde (Sierraleoonse) nationaliteit afgelegd, nu uit het rapport van de taalanalyse van 17 januari 2003 is gebleken dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone, maar eenduidig herleidbaar is tot de spraak-gemeenschap binnen Guinee. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van zijn mogelijkheid tot het verrichten van een contra-expertise. De verklaring van de consul van Sierra Leone dat eiser afkomstig is uit Sierra Leone is niet afdoende en vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomst van de taalanalyse. Derhalve wordt eiser ambtshalve geweigerd een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “tijdsverloop gedurende de asielprocedure” te verlenen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem vanwege de aanwezigheid van een (Sierraleoonse) nationaliteitsverklaring en de zeer lange wachtperiode in redelijkheid geen verblijfsvergunning regulier wegens tijdsverloop gedurende de asielprocedure heeft kunnen onthouden. Door eiser ruim viereneenhalf jaar te laten wachten op een definitieve beslissing op zijn asielverzoek, wordt voldaan aan de vereisten voor afgifte van een dergelijke verblijfs-vergunning op grond van het zogenaamde driejarenbeleid. Volgens eiser staat de uitkomt van de taalanalyse daaraan niet in de weg.
Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat hij met zekerheid kan worden geplaatst in de taalgemeenschap van Sierra Leone. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft eiser een rapport van een contra-expertise (met vertaling) van november 2004, die is verricht door dr. F. Ngom van de Western Washington University (USA), alsmede een advies van dr. M. Verrips, werkzaam bij de taalstudio, van 17 september 2004 overgelegd.
Beoordeling van het beroep
In de onderhavige procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschik-king toetsing aan ge-schre-ven en onge-schreven rechts-regels kan door-staan.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 is de minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge het tweede lid kan deze verblijfsvergunning worden verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
In artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, houden de in artikel 14, tweede lid, Vw 2000 bedoelde beperkingen, voor zover thans van belang, verband met het feit dat na drie jaren niet onher-roepelijk is beslist op een asielaanvraag.
In paragraaf C2/9.2 Vc 2000 zijn de voorwaarden voor het verlenen van een ambtshalve verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdende met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag geformuleerd en in paragraaf C2/9.3 Vc 2000 staan de contra-indicaties voor weigering daarvan vermeld, te weten:
a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid;
b. er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;
c. de vreemdeling heeft zich zonder geldige reden onttrokken aan het toezicht;
d. de vreemdeling voert (deels) gelijktijdig met de procedure in Nederland een procedure in een ander land;
e. er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de vreemdeling;
f. het door eigen toedoen langdurig procederen.
Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat (nog daargelaten de vraag of er daadwerkelijk meer dan drie jaren zouden zijn verstreken vanaf het moment van de aanvragen van eiser tot het moment waarop de asielbeslissing rechtens onaantastbaar is geworden) voor de beantwoording van de vraag of er voor eiser (blijvend) een contra-indicatie geldt, het driejarenbeleid zoals thans neergelegd in hoofdstuk C2/9 Vc 2000 dient te worden toegepast. Eiser heeft dit niet weersproken.
In geschil is niet dat dit beleid als niet kennelijk onredelijk moet worden bestempeld.
In het driejarenbeleid is expliciet neergelegd dat de contra-indicatie “het verstrekken van onjuiste gegevens” geen absoluut karakter heeft in die zin dat altijd een verblijfsvergunning zal worden onthouden. Als de vreemdeling, na confrontatie met de bevindingen toegeeft dat hij op relevante (essentiële) onderdelen van zijn asielrelaas onjuiste gegevens heeft ver-strekt, kan hij vanaf dat moment relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid opbouwen.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder deze contra-indicatie voor status-verlening blijvend heeft mogen tegenwerpen. Verder richten geen van de overige ingediende gronden van beroep zich op de vraag of er in casu sprake is van voldoende relevant tijdsverloop in het kader van het zogeheten driejarenbeleid.
Uit het procesdossier is gebleken dat verweerder bij schrijven van 28 januari 2003 aan (de gemachtigde van) eiser reeds een kopie van het rapport van de (eerste) taalanalyse heeft toegezonden, zodat vast staat dat eiser met de bevindingen van dit onderzoek is gecon-fronteerd en bijgevolg met de conclusie van verweerder dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt.
Eiser heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij op relevante (essentiële) onderdelen van het asielrelaas geen onjuiste gegevens heeft verstrekt. Gelet op meergenoemd beleid kan derhalve niet op grond van dit gegeven (opnieuw) relevant tijdsverloop worden opgebouwd.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser in beginsel voldoet aan de zogenoemde eis van relevant tijdsverloop en dat verlening van een verblijfsvergunning (slechts) afstuit op de aanwezigheid van de onder b. vermelde contra-indicatie. Het bestaan daarvan heeft eiser in beroep bestreden onder meer door het overleggen van eerdergenoemd rapport van een contra-expertise van dr. F. Ngom te Bellingham (USA) van november 2004. Uit dit rapport blijkt - kort gezegd - dat eiser met stelligheid kan worden geplaatst in de taalgemeenschap van Sierra Leone.
De rechtbank acht het niet in strijd met de goede procesorde om het rapport van de contra-expertise als nadere toelichting van het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit bij de beoordeling van dit beroep te betrekken.
Gelet op de conflicterende resultaten van de taalanalyse en de contra-expertise heeft de rechtbank het aangewezen geacht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen voor het instellen van een nader onderzoek naar de herkomst van de eiser. Als deskundige is dr. P. Gottschligg te Wenen benoemd. Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen zijn aanstelling.
De rechtbank heeft de deskundige opgedragen om aan de hand van de hem toegezonden bandopname van de (eerste) taalanalyse te onderzoeken of en met welke mate van zekerheid of waarschijnlijkheid eiser is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone dan wel Guinee, ervan uitgaande dat de taal van eiser Fula en Engels betreft.
Uit het op 21 mei 2006 uitgebrachte deskundigenrapport van dr. Gottschligg (nadien ver-taald door H.L. Pijlman, beëdigd vertaler Duits) is gebleken dat de uitgevoerde taalanalyse een geografische plaatsing mogelijk maakt en dat eiser met een hoge waarschijnlijkheid afkomstig is uit het gebied Fuuta Jalloo (Guinee-Conakry), terwijl hij gedurende lange perioden buiten dit gebied heeft verbleven. De uitgevoerde analyse sluit geografisch gezien de afkomst van eiser uit Sierra Leone met een hoge mate van waarschijnlijkheid uit.
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat het deskundigenbericht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de daaraan ten grondslag liggende motivering - mede gelet op het commentaar van dr. Gottschligg op de eerder verschenen rapportages van de taalanalyse en contra-expertise - de eindconclusie kan dragen. Het deskundigenbericht is naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig tot stand gekomen en gedetailleerd, terwijl voorts de conclusie van de deskundige logisch voortvloeit uit de verrichte analyse en de gebezigde overwegingen.
De rechtbank heeft zich tevens ervan vergewist dat dr. P. Gottschligg de nodige deskundig-heid beschikt. Dr. Gottschligg is sedert 2000 werkzaam als linguïstisch deskundige in asielprocedures en hij heeft de nodige ervaring - ook bij deze rechtbank - opgedaan met taalonderzoeken ter bepaling van de herkomst van vreemdelingen. In dit verband verwijst de rechtbank volledigheidshalve naar paragraaf 6 van zijn rapport.
Partijen hebben in hun reacties op voornoemd deskundigenbericht naar het oordeel van de rechtbank geen (concrete) aanknopingspunten voor twijfel aan de volledigheid en/of de juistheid van dit deskundigenrapport gegeven.
Gelet hierop ziet de rechtbank bij de beoordeling van deze zaak – gelet op bestendige jurisprudentie – geen aanleiding om af te wijken van het onafhankelijke advies van dr. Gottschligg en de daaraan ten grondslag liggende motivering, zodat het ervoor moet worden gehouden dat eiser met hoge waarschijnlijkheid afkomstig is uit Guinee.
Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling geen onjuiste gegevens (omtrent zijn identiteit en nationaliteit) te hebben verstrekt. Verweerder heeft dan ook terecht het verstrekken van onjuiste gegevens omtrent de herkomst van eiser als een contra-indicatie voor statusverlening aan eiser blijvend mogen tegenwerpen.
Nog afgezien van de omstandigheid dat eiser - nadat hij op 28 januari 2003 met voornoemd rapport van de taalanalyse werd geconfronteerd - niet heeft toegegeven omtrent zijn identi-teit en nationaliteit onjuist te hebben verklaard, kan na deze datum ook geen relevant tijds-verloop meer worden opgebouwd nu per 1 januari 2003 het driejarenbeleid is afgeschaft.
Aangaande het argument van eiser dat zijn langdurig verblijf in Nederland en de beschik-baarheid van een nationaliteitsverklaring van de consul-generaal van Sierra Leone
zouden moeten leiden tot het verlenen van meergenoemde vergunning, is de rechtbank van oordeel dat dit op zichzelf beschouwd onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat eiser voor een inwilligende beslissing in aanmerking komt.
Derhalve heeft verweerder terecht en op goede gronden (ambtshalve) beslist eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 onder de beperking verband houdende met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag te weigeren en het daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren.
Hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd, kan daaraan niet afdoen.
Derhalve kan de bestreden beslissing de rechterlijke toets doorstaan.
Het beroep is ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te
’s-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006 in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier.
Afschrift verzonden: