ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6691

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/9824 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake niet tijdig nemen van besluit door Commandant der Zeestrijdkrachten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 december 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had op 26 juli 2006 verzocht om aangewezen te worden als lid van een vliegtuigbemanning en om toekenning van een vliegtoelage. Het verzoek was ingediend bij de Commandant der Zeestrijdkrachten, maar er was geen tijdige beslissing genomen. Verzoeker maakte bezwaar tegen het uitblijven van een besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter constateerde dat de beslistermijn, zoals genoemd in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was verstreken en dat er geen verlenging van deze termijn was aangevraagd. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond beschouwd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak een besluit moest nemen op het verzoek van verzoeker. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 80,50 werden vastgesteld. De voorzieningenrechter gaf aan dat verzoeker zich opnieuw tot de rechtbank kon wenden indien er na de gestelde termijn van vier weken nog geen besluit was genomen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van verzoekers in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 06/9824 MAW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK OP HET VERZOEK OM VOORLOPIGE VOORZIENING VAN
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake het uitblijven van een besluit van de Commandant der Zeestrijdkrachten, verweerder, op het verzoek van verzoeker van 26 juli 2006 om met ingang van 20 juni 2006 aangewezen te worden als lid van een vliegtuigbemanning en gekoppeld daaraan om toekenning van een vliegtoelage.
I. BEOORDELING VAN HET VERZOEK OM EEN VOORLOPIGE VOORZIENING
1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
1.3. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
2.2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar met een besluit gelijkgesteld. Een bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
3.1. Verzoeker heeft verweerder bij intern verzoekenformulier van 26 juli 2006 verzocht met ingang van 20 juni 2006 aangewezen te worden als lid van een vliegtuigbemanning en daaraan gekoppeld een vliegtoelage toegekend te krijgen.
3.2. Bij brief van 21 september 2006 is namens verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek. Bij brief van 8 december 2006 is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3.3. Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 13 december 2006 meegedeeld dat het juist is dat de termijn waarbinnen het verzochte besluit genomen had moeten worden, verstreken is. Voorts is meegedeeld dat thans nog niet duidelijk is wanneer dit besluit genomen zal worden.
4.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de in artikel 4:13 van de Awb genoemde beslistermijn, waarvan niet is gebleken dat deze is verlengd, ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift was verstreken. Het verzoek om voorlopige voorziening dient dan ook als kennelijk gegrond te worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal bij wijze van voorlopige voorziening een termijn van 4 weken bepalen waarbinnen verweerder alsnog een besluit dient te nemen op het verzoek zoals omschreven onder punt 3.1. In het gegeven dat verzoeker met ingang van 1 januari 2007 zal gaan vliegen voor de Kustwacht Nederlandse Antillen & Aruba, welke kustwacht geen onderdeel uitmaakt van het Ministerie van Defensie, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding deze termijn te bekorten. Verweerder zal bij de behandeling van het verzoek immers moeten uitgaan van de situatie ten tijde van de verzochte ingangsdatum van de aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning en de daaraan gekoppelde toekenning van een vliegtoelage. Verweerder heeft dit in zijn schrijven van 13 december 2006 ook erkend.
4.2. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid te bepalen dat aan verzoeker een dwangsom wordt verbeurd indien verweerder niet binnen de bovengenoemde termijn van vier weken heeft beslist, maar indien ook dan nog geen besluit is genomen en bekendgemaakt aan verzoeker, kan verzoeker zich opnieuw tot de rechtbank wenden met een verzoek dat alsnog te doen.
4.3. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt 1 punt toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij het indienen van een verzoekschrift, waarbij, aangezien het verzoek zich richtte tegen het niet tijdig beslissen, als wegingsfactor 0,25 (zeer licht) wordt gehanteerd.
II. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHTDOENDE:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in dier voege dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit dient te nemen op het verzoek van verzoeker van 26 juli 2006;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 80,50, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
gelast dat voornoemde rechtspersoon aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,-, vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.