Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats A], eiser,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij memorandum van 22 maart 2005 heeft eiser verzocht om zijn plaatsingsduur als chef de poste op [plaats A] te bekorten van 48 tot 36 maanden en deelname aan de overplaatsingsronde 2006.
Bij besluit van 20 juli 2005 heeft verweerder dit verzoek niet ingewilligd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 augustus 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Eiser is gehoord omtrent zijn bezwaar door de Commissie Bezwaar DBZ op 10 oktober 2005. Bij brief van 16 december 2005 heeft deze commissie advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
2. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 februari 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
3. Het beroep is op 27 oktober 2006 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.A.A. Duk, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Viergever-van Mourik.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2. Bij besluit van 21 februari 2003 heeft verweerder eiser benoemd tot buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur in [plaats B] en tevens in [plaats C], [plaats D] en [plaats E], met standplaats [plaats A]. De plaatsingsduur is vastgesteld op 48 maanden tot zomer 2007.
3. In de bijlage bij dit plaatsingsbesluit is bij plaatsingsduur vermeld:
'48 maanden (tot zomer 2007). Zoals met betrokkene is afgesproken kan in beginsel de plaatsing worden bekort naar 36 maanden als betrokkene in het tweede jaar van plaatsing de wens daartoe te kennen geeft. De CPB-I zal daarover beslissen in het licht van plaatsingsmogelijkheden in de ronde 2006'.
4. Gelet op het bovenstaande heeft eiser op 22 maart 2005 verzocht om zijn plaatsingsduur te bekorten tot 36 maanden en deelname aan de overplaatsingsronde 2006.
5. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder geen betekenis heeft gehecht aan de gemaakte afspraak, zoals verwoord in het plaatsingsbesluit. Daar komt bij dat in [plaats A] sprake is van een ernstig gezondheidsrisico in verband met de luchtvervuiling. Voorts heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan inwilliging van de afspraak zoals verwoord in het plaatsingsbesluit niet kon worden nagekomen.
7. Artikel 26 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) luidt als volgt:
1. Plaatsing in een functie geschiedt voor een vooraf bepaalde periode. Na afloop van de voor de ambtenaar vastgestelde plaatsingsduur eindigt de plaatsing.
2. Met inachtneming van de in of krachtens de artikelen 27 en 29 gestelde regels wordt de ambtenaar, aangesteld in vaste dienst of in tijdelijke dienst voor een proeftijd, in een andere functie geplaatst. In bijzondere gevallen kan plaatsing in dezelfde functie geschieden.
3. Om redenen ontleend aan het dienstbelang of aan het belang van de betrokken ambtenaar of diens gezinsleden, kan een plaatsing worden verlengd, dan wel worden beëindigd op een eerder tijdstip dan bedoeld in het eerste lid.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van dit artikel.
8. Bij ministeriële regeling van 19 juni 2002 is een nadere regeling gesteld met betrekking tot de plaatsingsprocedure. Deze regels zijn vastgelegd in de Regeling plaatsing BZ (Repla). Paragraaf 2 van de Repla luidt:
2.1. De plaatsingsduur wordt vastgesteld door de HDPO (Hoofddirecteur Personeel en Organisatie) na advies van de lijnchef. In de regel eindigt de plaatsingsduur in de zomer.
2.2. De plaatsingsduur kan door HDPO, op verzoek van de lijnchef of van het personeelslid dan wel om zwaarwegende redenen van dienstbelang, worden bekort of verlengd, na afweging van het dienstbelang en het belang van het betrokken personeelslid.
2.3. In bijzondere gevallen kan, met inachtneming van de overige bepalingen van deze regeling, wederom een plaatsing in dezelfde functie plaatsvinden.
(...)
9. Aan de orde is de vraag welke gevolgen verbonden dienen te worden aan de in het plaatsingsbesluit opgenomen 'afspraak'. Alhoewel eiser erkent dat de afspraak geen 'keiharde' afspraak is, kan verweerder in zijn ogen alleen in geval van bijzondere omstandigheden de afspraak niet nakomen. Naar zijn mening is heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd.
10. Verweerder heeft aangevoerd dat door eiser geen dringende reden is aangevoerd op grond waarvan hij het dienstbelang bij vasthouden aan de vastgestelde plaatsingstermijn zou moeten verlaten en voorts is geen sprake van een bevoegdelijk gedane toezegging op grond waarvan bij eiser een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zijn verzoek tot verkorting zou worden toegewezen.
11.Ter zitting heeft eiser nader uiteengezet hoe de afspraak zoals die in het plaatsingsbesluit is opgenomen tot stand is gekomen. Eiser heeft aangegeven dat hij door verweerder is benaderd voor de functie van chef de poste op [plaats A]. Aanvankelijk heeft eiser deze functie geweigerd. Nadat hij nogmaals was benaderd voor de functie op [plaats A] heeft hij aangegeven de functie wel te willen aanvaarden onder de voorwaarde dat de plaatsingsduur tot drie jaar beperkt zou worden. Door verweerder zou daarop geantwoord zijn dat dat meegenomen zou worden in het CPB 1 (dat is de adviescommissie die verweerder adviseert over benoeming in topfuncties waaronder die van chef de poste). Verweerder zou er nog op terug komen. Dat is vervolgens gebeurd in het plaatsingsbesluit waarin de 'afspraak' is opgenomen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is in het licht van hetgeen eiser ter zitting heeft aangegeven, de tekst van de 'afspraak' en de overgelegde stukken, geen sprake van een afspraak die verweerder na moest komen. Ook afgezien van de tekst heeft verweerder aan eiser geen toezeggingen gedaan op grond waarvan eiser mocht verwachten dat de plaatsingsduur zonder meer bekort zou worden tot 36 maanden.
13. Niet zonder meer, nu aan de afspraak de voorwaarde is verbonden dat het verzoek van eiser om bekorting van de plaatsingsduur zou worden beoordeeld in het licht van de plaatsingsmogelijkheden voor de ronde van 2006.
14. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat voorzienbaar is dat in 2006 deelnemers niet dan wel moeilijk geplaatst kunnen worden, gelet op het feit dat 45 functies beschikbaar zijn voor 57 deelnemers. In de ronde 2007 is de situatie gunstiger. Daar zijn 34 functies beschikbaar voor 28 deelnemers. Het feit dat eiser genoegen neemt met een functie op schaal 16 doet aan het bovenstaande niet af. Op dat niveau is de situatie nauwelijks gunstiger dan op het niveau van schaal 17.
15. Verweerder heeft overwogen dat één van de kenmerken van het plaatsingsbeleid is dat de plaatsing in een functie aan een bepaalde vooraf vastgestelde duur is gebonden die in de regel vier jaar bedraagt. Plaatsingstermijnen worden in het belang van de dienst zoveel mogelijk in acht genomen en slechts in uitzonderingsgevallen wordt een plaatsing, op verzoek van de lijnchef of van het personeelslid of om zwaarwegende redenen van dienstbelang, bekort of verlengd. Ten aanzien van verkorting van de plaatsingstermijn wordt met name een terughoudend beleid gevoerd vanwege de grote investeringen in tijd en geld die met een plaatsing zijn gemoeid. Ook de enorme complexiteit van het plaatsingsproces brengt de noodzaak met zich om een consequente toepassing van de regels te bewaken. Dit terughoudend beleid is algemeen bekend. Het standpunt van verweerder dat het voor de organisatie problematisch is als medewerkers om verkorting van de plaatsingsduur vragen vanwege de complexiteit van het proces van overplaatsing acht de rechtbank niet onredelijk.
Voorts heeft verweerder in concreto aangegeven dat verkorting van de plaatsingsduur van eiser met één jaar op problemen voor de organisatie van verweerder stuit. Door eiser is dit standpunt in beroep niet bestreden.
15. Eiser heeft zelf reeds aangegeven dat de luchtvervuiling op zich onvoldoende is om de plaatsingsduur te bekorten. Nu de rechtbank de overige door eiser aangevoerde redenen onvoldoende heeft geacht om tot bekorting van de plaatsingsduur te komen, kan dit standpunt verder onbesproken blijven.
16. De grond van eiser dat verweerder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd dient te falen nu verweerder het verzoek van eiser heeft afgewezen in het licht van de plaatsingsmogelijkheden voor de ronde 2006. Op grond van de afspraak behoefde verweerder het verzoek niet aan andere omstandigheden te toetsen.
17. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier C.A.Y. Morison-Libourel.