ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6181

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3179, 06/1274 en 06/1275
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang ontzegd aan ambtenaar wegens seksuele intimidatie en tijdelijke tewerkstelling in andere PI

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de rechtmatigheid van besluiten van de Minister van Justitie met betrekking tot een ambtenaar die werkzaam was in een Penitentiaire Inrichting (PI). Naar aanleiding van meldingen van seksuele intimidatie heeft de Minister besloten een onderzoek in te stellen en de ambtenaar de toegang tot de PI te ontzeggen. De klachtencommissie heeft na onderzoek twee klachten ongegrond verklaard en één klacht gegrond, en geadviseerd om de ambtenaar niet in zijn huidige functie te handhaven, maar hem te begeleiden in het zoeken naar een andere functie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen, gezien de ernst van de klachten en het belang van de dienst. De rechtbank heeft de beroepen van de ambtenaar tegen de besluiten ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige werkomgeving in een PI en de noodzaak om ongewenst gedrag serieus te nemen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de ambtenaar in een eerdere periode geen bezwaar heeft gemaakt tegen de tijdelijke tewerkstelling in een andere PI, wat zijn positie verzwakte. De rechtbank heeft de beslissing van de Minister om de ambtenaar tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen en de toegang tot de PI te ontzeggen, bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/3179, 06/1274 en 06/1275
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [gemeente A], eiser,
en
de Minister van Justitie, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 16 augustus 2004 is eiser met onmiddellijke ingang de toegang tot de Penitentiaire Inrichting (PI) Midden Holland, locatie [plaats A], ontzegd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 april 2005 (besluit 1) door verweerder ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld (procedure AWB 05/3179).
2. Bij besluit van 8 april 2005 is eisers tijdelijke tewerkstelling bij de PI [plaats B] verlengd.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 januari 2006 (besluit 2) door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (procedure AWB 06/1275).
3. Bij besluit van 8 augustus 2005 is eiser een andere functie opgedragen bij de PI [plaats C].
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 januari 2006 (besluit 3) door verweerder ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld (procedure AWB 06/1274).
4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend, alsmede verweerschriften.
5. De beroepen zijn behandeld ter zitting van 24 oktober 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Degelink.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tamis, J. Braat en L.A.L. Barelds.
Motivering
1. Bij haar oordeelvorming gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser was werkzaam als bewaarder bij de PI Midden Holland, locatie [plaats A].
1.2 Naar aanleiding van een drietal meldingen dat eiser zich schuldig gemaakt zou hebben aan seksuele intimidatie heeft verweerder besloten een nader onderzoek in te stellen en is eiser bij besluit van 16 augustus 2004 met toepassing van artikel 77 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) voor de duur van het onderzoek de toegang tot de PI ontzegd.
Verweerder heeft het onderzoek overgedragen aan een onafhankelijke klachtencommissie seksuele intimidatie (verder: de klachtencommissie).
1.3 Bij besluit van 16 december 2004 heeft verweerder eiser voor de duur van het onderzoek tijdelijke werkzaamheden opgedragen in PI Midden Holland, locatie [plaats B]. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4 De klachtencommissie heeft op 14 maart 2005 advies uitgebracht. De klachtencommissie achtte twee klachten ongegrond en een klacht gegrond en adviseerde eiser niet te handhaven in zijn huidige functie in de PI [plaats A], maar een vergelijkbare functie elders te zoeken en voorts eiser te begeleiden met betrekking tot de wijze waarop hij tijdens zijn werkzaamheden vrouwelijke collega's benadert.
1.5 Het advies van de klachtencommissie is op 25 maart 2005 met eiser besproken. Bij besluit van 8 april 2005 heeft verweerder de toegangontzegging beëindigd en de tijdelijke tewerkstelling in de PI te [plaats B] verlengd voor de duur van het onderzoek naar een andere structurele werkplek.
1.6 Bij brief van 3 juni 2005 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft eiser in het belang van de dienst te verplaatsen naar de PI te [plaats C]. Bij besluit van 8 augustus 2005 heeft verweerder uitvoering gegeven aan zijn voornemen.
2.1 Volgens eiser was er geen reden om hem de toegang te ontzeggen en hem elders te werk te stellen. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan seksuele intimidatie en er in ieder geval bij hem en zijn collega’s het vertrouwen bestaat dat hij zijn werk in [plaats A] zonder probleem weer kan hervatten.
2.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Besluit 1
3.1 Artikel 77 van het ARAR bepaalt, voor zover hier van belang, dat het bevoegd gezag de ambtenaar de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, kan ontzeggen.
3.2 Verweerder heeft een drietal ernstige klachten ontvangen met betrekking tot ongewenst gedrag van eiser en heeft eiser daarmee in een gesprek op 16 augustus 2004 geconfronteerd en hem in de gelegenheid gesteld op de aantijgingen te reageren.
3.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen om eiser de toegang tot de gebouwen te ontzeggen. De aangebrachte klachten waren zodanig ernstig, dat het noodzakelijk was een onderzoek in te stellen. Om dit onderzoek niet te frustreren was het wenselijk eiser niet op de werkplek toe te laten. Daarmee is niets gezegd over het waarheidsgehalte van de klachten.
3.4 Eisers beroep tegen de handhaving van dit besluit moet ongegrond worden verklaard.
4. Besluit 2
4.1 Verweerder heeft eiser met toepassing van artikel 58, eerste lid, van het ARAR tijdelijke werkzaamheden opgedragen in de PI te [plaats B].
Artikel 58, eerste lid, van het ARAR bepaalt, voor zover hier van belang, dat de ambtenaar kan worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
4.2 De klachtencommissie heeft op 14 maart 2005 advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies heeft verweerder op 25 maart 2005 met eiser gesproken. In dit gesprek heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij zich aan het advies van de klachtencommissie wil houden en dat er voor hem een andere structurele werkplek zal worden gezocht. Tot die tijd zal eiser werkzaam blijven in de PI te [plaats B].
4.3 De klachtencommissie heeft twee van de ingediende klachten ongegrond geacht. De klachtencommissie achtte het onvoldoende aannemelijk dat de gestelde gedragingen zich hadden voorgedaan. Met betrekking tot de derde klacht was de klachtencommissie van mening dat het niet onaannemelijk was dat de gestelde seksueel intimiderende gedragingen zich hadden voorgedaan.
4.4 De rechtbank stelt vast dat de klachtencommissie aldus niet heeft vastgesteld dat de gedragingen inderdaad hebben plaatsgevonden, maar het niet onaannemelijk heeft gevonden dat de gedragingen zich hebben voorgedaan, hetgeen in lichte mate afwijkt van de toets die de klachtencommissie stelt toe te passen, namelijk of het aannemelijk is dat de gedragingen zich hebben voorgedaan.
4.5 Wat er verder ook zij van de door eiser in beroep aangedragen verweren tegen de gegrondverklaring van de derde klacht, komt uit de verslagen van de door de klachtencommissie met betrokkenen, leidinggevenden en collega's gehouden gesprekken naar voren dat eiser in hoge mate niet-functionele belangstelling voor vrouwelijke collega's aan de dag legt. Dit gedrag is ook zijn collega's opgevallen, die hem ook voor dit gedrag hebben gewaarschuwd. Voorts blijkt dat eiser in betrekkelijk korte tijd met twee vrouwelijke collega's een seksuele relatie, respectievelijk seks heeft gehad. Deze omstandigheid heeft tot spanning op de werkvloer geleid. Sinds een paar jaar heeft eiser een relatie met een andere collega. Eiser heeft zijn (seksuele) relaties niet gemeld bij zijn leidinggevende.
4.6 De rechtbank merkt op dat eisers leidinggevende hem nimmer heeft gecorrigeerd. Weliswaar is ter zitting meegedeeld dat integriteit wekelijks op de agenda staat, maar dat heeft dan naar het oordeel van de rechtbank, althans voor gevallen als het onderhavige, weinig effect. Leidinggevenden lijken onderling van mening te verschillen over de vraag of een relatie met een collega in alle gevallen gemeld moet worden.
4.7 Desalniettemin heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het door de klachtencommissie verrichtte onderzoek, tot zijn besluit kunnen komen om het advies van de klachtencommissie op te volgen.
4.8 Zeker in een werkomgeving als een PI, waar collega's in vertrouwen met elkaar moeten kunnen samenwerken en op elkaar moeten kunnen bouwen, zijn onderlinge spanningen ongewenst. Slechts in het geval eiser volledig zou zijn vrijgepleit van ongewenst gedrag, was er voor verweerder aanleiding geweest onderzoek te doen naar de mogelijkheid van handhaving van eiser op zijn functie.
4.9 Onder de gegeven omstandigheden moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, worden vastgesteld dat eiser tegenover vrouwen gedrag heeft vertoond dat door een aantal collega's als hinderlijk en afkeurenswaardig wordt beschouwd. Terugkeer van eiser zal, gelet op de uitkomst van het langdurig onderzoek, met grote waarschijnlijkheid tot spanning op de werkvloer leiden.
4.10 Daar komt bij dat eiser ook thans een relatie met een collega heeft. Ook deze omstandigheid is van gewicht in de belangenafweging die moet plaatsvinden bij een besluit als het onderhavige.
4.11 Omdat nog een andere structurele werkplek gezocht moest worden, heeft verweerder in redelijkheid de tewerkstelling te [plaats B] kunnen verlengen.
4.12 Het beroep van eiser tegen de handhaving van dit besluit moet ongegrond verklaard worden.
5. Besluit 3
5.1 Verweerder heeft eiser met toepassing van artikel 57, tweede lid, sub b, van het ARAR een andere functie opgedragen in de PI te [plaats C].
Artikel 57, tweede lid, sub b, van het ARAR bepaalt dat de ambtenaar verplicht is een andere passende functie te aanvaarden wanneer het belang van de dienst dat vordert.
5.2 Hiervoor, onder 4.7, heeft de rechtbank al als haar oordeel uitgesproken dat verweerder in redelijkheid het advies van de klachtencommissie kon opvolgen.
5.3 Eiser is dezelfde functie opgedragen op een andere werkplek, te [plaats C]. Eiser woont in [gemeente A]. De reisafstand is voor eiser zelfs gunstiger dan naar de werkplek te [plaats A].
5.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit kon komen eiser in het belang van de dienst een andere functie op te dragen. De opgedragen functie is passend.
5.5 Het beroep van eiser tegen handhaving van dit besluit moet ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. C.C. de Rijke-Maas, M.T. Paulides en G.A.C. van Ballegooij en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.