ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6151

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/9327 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsverlening en terugvordering door schending van de informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de herziening van de bijstandsverlening aan eiseres over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 november 2004, waarbij verweerder stelde dat eiseres haar informatieplicht had geschonden door geen melding te maken van haar girorekening bij de Postbank. Eiseres betwistte deze beschuldiging en voerde aan dat het geld op de girorekening niet van haar was, maar van de heer [A.], die haar geld gebruikte om zijn rekeningen te betalen tijdens zijn verblijf in het buitenland.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad haar informatieplicht had geschonden door niet te melden dat zij een girorekening had geopend op 18 december 1998. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat het saldo op de girorekening niet haar eigendom was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de periode waarover eiseres onvoldoende inlichtingen had verstrekt, aanvangt op 18 december 1998 en niet op 1 juli 1997, zoals verweerder had gesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoogte van de terugvordering herberekend moet worden.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld. De rechtbank bepaalde dat de gemeente Den Haag dit bedrag aan de griffier moest vergoeden. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat haar bijstandsverlening had herzien en de kosten van ten onrechte verleende bijstand had teruggevorderd. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres gegrond was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9327 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 april 2005 heeft verweerder het besluit tot toekenning van bijstand aan eiseres herzien (lees: ingetrokken) over de periode 1 juli 1997 t/m 30 november 2004. Tevens zijn de kosten van de over die periode ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 82.603,56 (bruto).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 april 2004 (de rechtbank begrijpt: 2005) bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2005, verzonden op 16 november 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 december 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 10 oktober 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat te Den Haag. Verweerder is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
Motivering
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan eiseres is bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend met ingang van 23 mei 1995, laatstelijk ingevolge de WWB.
Naar aanleiding van een melding van de belastingdienst dat eiseres over een girorekening bij de Postbank beschikte (nr. [00.00.000]; hierna: de girorekening) met een saldo op 31 december 2002 van € 12.406,- heeft verweerder onderzoek gedaan naar deze rekening die niet bij verweerder bekend was.
In reactie op diverse verzoeken van verweerder heeft eiseres afschriften van haar rekeningen bij verweerder ingeleverd. Het gaat hier om afschriften van de girorekening over de periode 12 januari tot en met 18 oktober 2004 en de afschriften van de daarbij behorende Plusrekening over de periode september 2001 tot en met november 2004. Eiseres heeft tevens een afdruk van de mutaties op haar ABN AMRO-rekening (nr. [00.00.00.000]; hierna: de bankrekening) over de periode 12 december 2003 tot en met 24 november 2004 en een schriftelijke verklaring met betrekking tot de girorekening ingeleverd.
Bij besluit van 11 maart 2005 wordt de bijstand beëindigd met ingang van 1 december 2004. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
Standpunten van partijen.
Eiseres stelt niet moedwillig informatie te hebben verzwegen. Het geld op de girorekening was van de heer [A.], zoals ook hij heeft verklaard, en eiseres gebruikte zijn geld om zijn rekeningen te betalen wanneer hij voor langere tijd in het buitenland verbleef. Eiseres heeft geen enkel profijt van de girorekening gehad.
Eiseres stelt dat zij de kosten van het opvragen van de oude afschriften van de girorekening (circa € 400,-) niet kan betalen, omdat haar bijstand is stopgezet.
Subsidiair betwist eiseres de periode waarover wordt herzien en teruggevorderd, aangezien de girorekening pas op 18 december 1998 werd geopend. Eiseres stuurt rekeningen van de heer [A.] mee die betrekking hebben op de periode april tot en met september 2004.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van alle op haar naam staande rekeningen en voorts door het niet verstrekken van alle gevraagde afschriften. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of eiseres bij aanvang van de bijstandverlening recht op bijstand had.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Vanaf 1 januari 2004 ontleent verweerder zijn bevoegdheid een besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken en de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand terug te vorderen aan artikel 54 en artikel 58 van de WWB. De rechten en verplichtingen van een belanghebbende dienen daarbij in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben (CRvB 21 april 2005, 04/4981 NABW; LJN AT4358).
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de in het overgangsrecht van de WWB opgenomen mogelijkheid van het al voor 1 januari 2005 uitvoering geven aan WWB-bepalingen die van onmiddellijke inwerkingtreding op 1 januari 2004 zijn uitgezonderd. Dit betekent dat de inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid, van de Abw van toepassing is gebleven gedurende de gehele periode waarop de terugvordering ziet.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Abw (van kracht tot 1 januari 2004) en artikel 11, eerste lid, van de WWB (vanaf 2004) heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
Ingevolge artikel 42 van de Abw (tot 2004) en artikel 31, eerste lid, van de WWB (vanaf 2004) worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande (...) beschikt of redelijkerwijze kan beschikken.
Ingevolge 51 van de Abw (tot 2004) en artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB (vanaf 2004) wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in de WWB bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB (...) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat deze bepaling ook kan worden toegepast in situaties waarin het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting van artikel 65, eerste lid, van de Abw zich heeft voorgedaan voordat de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB is gaan gelden (CRvB 21 april 2005, 04/4981 NABW; LJN AT4358).
De rechtbank overweegt dat eiseres haar plicht tot het verstrekken van inlichtingen heeft geschonden door verweerder niet te informeren over de door haar op 18 december 1998 geopende girorekening en de - later geopende - daarbij behorende Plusrekening. Ook naderhand heeft eiseres geen volledige opening van zaken omtrent de girorekening gegeven, nu zij de afschriften over de periode vanaf de opening tot januari 2004 niet heeft overgelegd. Het feit dat er kosten zijn verbonden aan het opvragen van oude afschriften ontslaat eiseres niet van de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen. Dat eiseres de oude afschriften niet heeft bewaard dient voor haar rekening en risico te blijven.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overweegt de rechtbank dat het feit dat een bankrekening die op naam van betrokkene staat een tegoed bevat de veronderstelling rechtvaardigt dat dit tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen van betrokkene waarover deze de beschikking heeft dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Het is in een dergelijke situatie aan betrokkene om in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is (zie onder meer CRvB 20 juli 2004, LJN AQ4517, JWWB 2004/327).
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in genoegzame mate heeft aangetoond dat het tegoed op de girorekening haar niet toebehoorde. In de periode na januari 2004 zijn van haar girorekening weliswaar enkele bedragen afgeschreven die overeenstemmen met rekeningen die op naam van [A.] gesteld waren, maar dit betekent niet dat eiseres niet over het tegoed op de girorekening redelijkerwijs kon beschikken. Voorts overweegt de rechtbank dat de herkomst van de contante stortingen niet met verifieerbare stukken is onderbouwd.
De rechtbank is anders dan verweerder van oordeel dat de periode waarover eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt waardoor niet kan worden bepaald of recht op bijstand heeft bestaan, aanvangt op 18 december 1998 en niet op 1 juli 1997. Niet valt in te zien waarom aan de rechtmatigheid van de vóór de opening van de girorekening verstrekte bijstand zou moeten worden getwijfeld. Voorts dient de periode naar het oordeel van de rechtbank te eindigen op 18 november 2004 en niet op 30 november 2004. Niet ter discussie staat dat de girorekening op 18 november 2004 is opgeheven en dat er op dat moment geen saldo te verrekenen was. Eiseres kan daarom vanaf dat moment niet worden verweten geen inlichtingen te hebben verstrekt over die girorekening dan wel over de besteding van het saldo.
Verweerder zal de hoogte van de terugvordering moeten herberekenen.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld voor een bedrag van € 644,- waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting 2 punten worden toegekend, met een waarde van € 322,- per punt. Aangezien ten behoeve van eiseres ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand (nr. 3ED3975), dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de periode van de intrekking en de hoogte van de terugvordering;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 38,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-, welk bedrag de gemeente Den Haag aan de griffier moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M. Munsterman en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.