ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5817

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
276887 - FA RK 06-6853
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van voorwaardelijke machtiging in voorlopige machtiging op basis van Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 december 2006 uitspraak gedaan over de omzetting van een voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De rechtbank oordeelde dat betrokkene de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging niet had nageleefd, met name door het niet innemen van voorgeschreven medicatie. Dit leidde tot een verslechterde toestand van betrokkene, die op 10 november 2006 was opgenomen in een psychiatrische instelling. De rechtbank hechtte veel waarde aan het feit dat betrokkene bijna ongelukken in het verkeer had veroorzaakt en ondanks zijn curatele geld had opgenomen om een auto aan te schaffen, wat duidde op een gevaarlijke situatie.

De rechtbank bekrachtigde de beslissing van de geneesheer-directeur om de voorwaardelijke machtiging om te zetten in een voorlopige machtiging, die zou eindigen op 9 mei 2007. De rechtbank concludeerde dat het gevaar voor betrokkene en de maatschappij nog steeds aanwezig was en dat dit niet kon worden afgewend door het stellen van voorwaarden, aangezien betrokkene zijn medicatie ter discussie stelde. De rechtbank oordeelde dat de huidige bloedwaarde van betrokkene niet op het gewenste niveau was, wat bijdroeg aan de beslissing om de voorlopige machtiging te handhaven.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. De zaak was behandeld op 4 december 2006, waarbij verschillende partijen, waaronder de officier van justitie en de advocaat van betrokkene, aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de geneesheer-directeur, die de voorwaardelijke machtiging had geconverteerd, terecht was en dat er geen aanleiding was om de termijn van de voorlopige machtiging te wijzigen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rechterlijke beslissing ex artikel 14e lid 1 en 3 Wet Bopz
kenmerk: CU 98705
zaaknummer: 276887
rekestnummer: FA RK 06-6853
datum beschikking: 8 december 2006
Beschikking op het op 17 november 2006 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage, waarbij ingevolge artikel 14e lid 1 en 3 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) de beslissing van deze rechtbank wordt gevraagd op een door de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz genomen beslissing tot opname van:
[betrokkene],
hierna te noemen betrokkene,
geboren op [geboortedatum 1964],
wonende te [adres],
verblijvende in de [kliniek],
advocaat: mr. O.C. Bondam.
PROCEDURE
De officier van justitie van het arrondissement Haarlem heeft op 11 juli 2006 een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot betrokkene. Bij het verzoek zijn overgelegd de door de Wet Bopz voorgeschreven stukken, waaronder een behandelingsplan.
De rechtbank Haarlem heeft bij beschikking d.d. 31 juli 2006 de verzochte nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van een jaar met ingang van 31 juli 2006, onder de voorwaarden welke aan betrokkene in het behandelplan zijn gesteld.
Op 10 november 2006 heeft de geneesheer-directeur van de GGZ Duin- en Bollenstreek op grond van artikel 14d lid 1 besloten betrokkene op te nemen voor de duur van de resterende termijn van de nieuwe voorwaardelijke machtiging, doch ten hoogste zes maanden vanaf de beslissing tot opname in casu tot 9 mei 2007.
Op maandag 13 november 2006 heeft betrokkene aan de officier van justitie verzocht op grond van artikel 14e Wet Bopz de beslissing van de rechter te verzoeken. De officier van justitie heeft op 17 november 2006 verzocht om een beslissing van de rechtbank.
Op 4 december 2006 is de zaak ter terechtzitting behandeld, waarbij aanwezig waren:
de officier van justitie mr. J.C. Reddingius, betrokkene, de advocaat van betrokkene mr. Bondam, de curator van betrokkene de heer P.A. Enthoven, en de heer A. Kuyvenhoven als (voorheen ambulant behandelend) psychiater.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaren van het bezwaar van betrokkene en tot conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging met een geldingsduur tot 9 mei 2007 waarbij het aan de rechtbank is om te bezien of gebruik gemaakt wordt van de wettelijke mogelijkheid de voorlopige machtiging tot 31 juli 2007 te laten voortduren.
BEOORDELING
De rechtbank dient, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 17 februari 2006, LJN AU7514, in volle omvang te onderzoeken of, beoordeeld naar de ten tijde van deze beslissing geldende omstandigheden, een grond voor vrijheidsbeneming aanwezig is.
Uit voornoemde beschikking van de rechtbank Haarlem blijkt dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens gevaar veroorzaakt, welk gevaar slechts buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden. Hiertoe is met instemming van betrokkene een behandelplan opgesteld, waarin het volgende is opgenomen:
- betrokkene onderhoudt contact met zijn behandelaars;
- medicatie-inname;
- opname bij medicatieweigering en toestandverslechtering.
De geneesheer-directeur heeft aan haar beslissing d.d. 10 november 2006 tot het doen opnemen van betrokkene ten grondslag gelegd dat het gevaar buiten het psychiatrisch ziekenhuis niet langer kan worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden, welk gevaar bestaat uit: maatschappelijke teloorgang en dreiging financiële problemen (aankoop auto tijdens verlof).
Ter terechtzitting heeft de psychiater het volgende toegelicht. Betrokkene is op 9 november 2006 bij de GGZ Duin- en Bollenstreek onderzocht. Bij dit onderzoek bleek dat betrokkene slecht sliep en druk was. Betrokkene deelde mee dat hij een paar keer bijna een ongeluk in het verkeer had veroorzaakt. Op 10 november 2006 heeft de geneesheer-directeur betrokkene doen opnemen omdat het betrokkene in de tussentijd, ondanks het feit dat hij onder curatele is gesteld, was gelukt om bij de bank geld op te nemen en een nieuwe (tweedehands) auto te kopen. Betrokkene is vervolgens, nadat opname in de isoleer nodig was en nadat hij enkele malen uit de kliniek was uitgebroken, overgeplaatst naar de beter beveiligde kliniek [A.] te [plaats]
Volgens de psychiater is de verslechterde toestand van betrokkene het gevolg van het niet (voldoende) innemen van medicatie. Betrokkene krijgt zijn medicatie op twee manieren: via een injectie en via pillen. Betrokkene heeft de pillen met het medicijn depakine niet langer ingenomen. Bij dit medicijn is het volgens de psychiater van groot belang dat er een constante en juiste bloedwaarde is. Momenteel is de bloedwaarde van betrokkene volgens de psychiater te laag, hetgeen het drukke gedrag van betrokkene verklaart en waardoor het algehele psychiatrische toestandsbeeld van betrokkene is verslechterd. Volgens de psychiater blijft het gevaar buiten de psychiatrische kliniek in ieder geval aanwezig zolang de bloedspiegel van betrokkene niet het juiste niveau heeft. Deze dient volgens de psychiater zeker 80-100 te zijn. Pas nadat de bloedspiegel de goede waarde heeft, kan opnieuw voorwaardelijk ontslag aan de orde zijn.
Betrokkene is van mening dat hij de depakine momenteel goed inneemt en dat zijn bloedspiegel in orde is, deze is volgens hem 60. Volgens betrokkene was de aankoop van de auto niet onverantwoord en was er geen reden om hem verplicht op te nemen. Er hebben zich geen daadwerkelijke ongelukken voorgedaan in het verkeer. Voor maatschappelijke teloorgang hoeft niet gevreesd te worden omdat hij onder curatele is gesteld, aldus betrokkene.
De curator heeft ter zitting toegelicht dat de aankoop van de auto onverantwoord was en dat hij inmiddels de nietigheid van de koopovereenkomst heeft ingeroepen. Tevens heeft de curator verklaard dat betrokkene in het weekend na 9 november 2006 de familie veel overlast heeft bezorgd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat betrokkene de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke machtiging niet heeft nageleefd door zich niet aan het voorgeschreven medicijngebruik te houden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de verslechterde toestand van betrokkene het gevolg is van het niet innemen van de medicatie en dat er ten tijde van de opname op 10 november 2006 sprake was van gevaar. De rechtbank kent hierbij met name gewicht toe aan het feit dat betrokkene, naar zijn zeggen, bijna ongelukken in het verkeer heeft veroorzaakt. Daarnaast is gebleken dat betrokkene, ondanks zijn curatele, zelf geld bij de bank heeft opgenomen ten behoeve van de aankoop van een auto, terwijl hij zich die niet kon permitteren.
De rechtbank is van oordeel dat het gevaar thans nog aanwezig is en dat dit gevaar thans nog niet afgewend kan worden door het stellen van voorwaarden nu betrokkene zijn benodigde medicatie ter discussie stelt. Het hiervoor genoemde gevaar is immers het gevolg van het niet naleven van het medicijngebruik door betrokkene. Ter terechtzitting is uit de toelichting door de psychiater gebleken dat de huidige bloedwaarde van betrokkene zich nog niet op het gewenste niveau bevindt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van de geneesheer-directeur van 10 november 2006, waarbij de voorwaardelijke machtiging van 31 juli 2006 is geconverteerd in een voorlopige machtiging die eindigt op 9 mei 2007, door de rechtbank bekrachtigd dient te worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om met inachtneming van artikel 14d lid 2 Wet Bopz, in afwijking van de door de geneesheer-directeur gehanteerde termijn tot 9 mei 2007, de beëindiging van de termijn van de voorlopige machtiging te wijzigen in 31 juli 2007.
BESLISSING
De rechtbank:
bekrachtigt de beslissing van de geneesheer-directeur d.d. 10 november 2006 in die zin dat de voorwaardelijke machtiging verleend bij beschikking van 31 juli 2006 door de rechtbank Haarlem wordt omgezet in een voorlopige machtiging die zal eindigen op 9 mei 2007.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, mr. J.G.J. Brink en mr. W.J. Don, bijgestaan door mr. T.A. Willems-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.