ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5809

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/57370
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H.J.G. Brekelmans
  • N.M. Zandbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding voor straatkrantverkoper

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 december 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, een straatkrantverkoper. Eiser was op 22 november 2006 in bewaring gesteld door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiser konden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere politiecontroles, waaruit bleek dat straatkrantverkopers vaak geen verblijfsrecht hebben, onvoldoende waren om te concluderen dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Eiser had bovendien een legitimatiebewijs van de koepelorganisatie voor straatkrantverkopers getoond, wat de rechtmatigheid van zijn aanwezigheid in Nederland ondersteunt.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en hem een schadevergoeding van € 775,- toegekend voor de onrechtmatige detentie. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van eiser onrechtmatig was, wat ook de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig maakte. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 322,-. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van vreemdelingenbewaring en de noodzaak om de rechten van vreemdelingen te waarborgen, vooral in situaties waarin zij zich legaal in Nederland bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zitting houdende te Dordrecht
procedurenummer: AWB 06/57370
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. H.M.L. Brands, advocaat te Alphen aan den Rijn,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: G.D. Tjou Tam Sin, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 23 november 2006 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 22 november 2006 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 7 december 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.3. Het onderzoek ter zitting is op 7 december 2006 geschorst. Op 8 december 2006 heeft de gemachtigde van eiser zijn aanvullende gronden naar de rechtbank verzonden. Hierop heeft de gemachtigde van verweerder op 11 december 2006 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat het beroep van eiser verder buiten zitting zal worden behandeld.
2. Overwegingen
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelingenbewaring van eiser op 1 december is opgeheven in verband met de uitzetting van eiser naar Boekarest. Derhalve ligt nu slechts de vraag voor of aan eiser de gevorderde schadevergoeding toekomt.
2.2. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal d.d. 22 november 2006 van buitengewoon opsporingsambtenaar mw. K. Stolk-Rutschi en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot straatkrantverkopers blijkt niet op grond van welke wettelijke bepaling eiser is aangesproken.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot straatkrantverkopers blijkt dat de door de politie Hollands Midden een plan van aanpak is samengesteld met als doelstelling het terugdringen van onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen die de straatkranten verkopen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat men straatkrantverkopers controleert met het doel om tot een staandehouding op grond van de Vreemdelingenwet 2000 te komen. Ook wordt in het proces-verbaal aangegeven dat er sprake moet zijn van een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet gebleken van feiten en omstandigheden die een naar objectieve maatstaven redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiser opleverden. De vermelding dat uit eerdere politiecontroles in 2006 is vastgesteld dat regelmatig personen bij winkels worden aangetroffen die de straatkrant aanbieden en dat is gebleken dat een groot aantal van die personen geen verblijfsrecht heeft in Nederland acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat de betrokken ambtenaar ten aanzien van eiser mocht aannemen met een (illegale) vreemdeling van doen te hebben. Immers feit van algemene bekendheid is dat de straatkrant ook veelvuldig wordt verkocht door personen die wel legaal in Nederland verblijven. Dat eiser heeft aangegeven dat hij Roemeens is, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ook de lijst met illegaal in Nederland verblijvende personen die in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot straatkrantverkopers staat vermeld, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat de plaats waar eiser is aangehouden niet éénmaal is genoemd zodat niet aan de hand van ervarings- en omgevingsgegevens een redelijk vermoeden van illegaal verblijf kon ontstaan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot straatkrantverkopers blijkt dat krantenverkopers namens een koepelorganisatie moeten worden voorzien van een door die organisatie verstrekkend legitimatiemiddel waarmee zij kunnen aantonen dat zij officiële straatkrantverkopers zijn. Eiser heeft aan de betreffende ambtenaar een pasje van de koepelorganisatie met daarop een foto getoond. Uit het proces-verbaal is dan ook onvoldoende gebleken waarom eiser na het tonen van het pasje op grond van de Wet op de identificatieplicht naar zijn identiteitsdocumenten is gevraagd.
Gemachtigde van verweerder heeft in het faxbericht van 11 december 2006 aangegeven dat eiser is gecontroleerd in het kader van de uitoefening van de algemene politietaken op grond van artikel 2 van de Politiewet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet met voldoende stukken onderbouwd.
Nu de staandehouding onrechtmatig was, is ook de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig.
2.3. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de normbedragen van € 95,00 per dag detentie in een politiecel en € 70,00 per dag detentie in een huis van bewaring komt aan eiser, nu hij 3 dagen in een politiecel en 7 dagen in een huis van bewaring gedetineerd is geweest, € 775,- toe.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe,
groot € 775,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de
rechtbank;
- veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling
van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,-
ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van
de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. drs. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 december 2006
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.