ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5803

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/58702
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en de mogelijkheid tot indiening van een tweede asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Syrische nationaliteit. Eiser was op 28 november 2006 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van de artikelen 54 en 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op of voor 4 december 2006 heeft eiser aangegeven een tweede asielaanvraag te willen indienen, maar verweerder heeft hem pas op 29 januari 2007 de gelegenheid gegeven om deze aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de wet door de uitzettingshandelingen niet op te schorten terwijl eiser een asielaanvraag wilde indienen. De rechtbank benadrukt dat vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, onverwijld de gelegenheid moeten krijgen om deze aanvraag in te dienen en dat uitzettingshandelingen in afwachting van de aanvraag moeten worden opgeschort. De rechtbank concludeert dat de maatregel van vreemdelingenbewaring vanaf 4 december 2006 niet meer gerechtvaardigd was, omdat de termijn voor de indiening van de asielaanvraag was verstreken en de uitzettingshandelingen niet waren opgeschort. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit, heft de maatregelen op en kent eiser een schadevergoeding toe van € 315,00 voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/58702
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2006
inzake
[eiser],
geboren op [geboorte datum] 1971,
nationaliteit Syrische,
eiser,
gemachtigde mr. P.J. van den Hoogen,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde G. Ramsaroep.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006, op diezelfde datum aan eiser uitgereikt, heeft verweerder ten aanzien van eiser toepassing gegeven aan de artikelen 54 en 56 van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen dit besluit op 30 november 2006 beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld op de zitting van 12 december 2006, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 bepaalt dat in gevallen waarin hij zulks in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, de minister aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef kan opleggen.
3. Artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 brengt met zich dat, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels door de minister de bewegingsvrijheid kan worden beperkt van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de maatregel tot beperking van de bewegingsvrijheid, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 bestaan uit een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden.
4. Verweerder heeft aan eiser de maatregel ex artikel 54 en 56 van de Vw 2000 opgelegd welke inhoudt dat eiser is verplicht om met ingang van 4 december 2006 te verblijven in de gemeente Vught, waar eiser zich dagelijks bij de vreemdelingenpolitie in het vertrekcentrum dient te melden.
5. Eiser heeft zich, voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat hij een tweede asielaanvraag heeft ingediend, en om die reden de maatregel ex artikel 54 en 56 van de Vw 2000 opgeheven moet worden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Het bestreden besluit strekt ter uitvoering van verweerders beleid, als neergelegd in de nota “Terugkeernota, maatregelen voor een effectievere uitvoering van het terugkeerbeleid” (Kamerstukken 2003 –2004, 29344, nr.1). In de brief van 23 januari 2004 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (TK, 2003-2004, 19637, nr. 793) is onder punt 3 uiteengezet welke maatregelen in het kader van dit zogeheten Project Terugkeer zullen worden genomen voor de groep uitgeprocedeerde asielzoekers. Hierin is aangegeven dat door de overheid een extra inspanning zal worden geleverd om de terugkeer naar het land van herkomst te realiseren, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor diens vertrek onverkort blijft bestaan. Gedurende de eerste fase van het Project, die een duur heeft van acht weken, dan wel van 28 dagen voor personen die onder de Vw 2000 vallen, vindt vanuit de verblijfplaats een intensieve en individuele begeleiding plaats om te werken aan daadwerkelijke terugkeer en vertrek. Indien deze facilitering na het verstrijken van de eerste fase niet heeft geleid tot vertrek worden de verstrekkingen aan de vreemdeling beëindigd en wordt een toezichthoudende of vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, met daaraan gekoppeld een plaatsing in een vertrekcentrum voor maximaal acht weken. In dit vertrekcentrum zal het feitelijke vertrek dan wel de uitzetting van de vreemdeling intensief verder worden voorbereid.
8. Met betrekking tot het onderhavige geval stelt de rechtbank vast dat de eerste fase van, in het geval van eiser, vier weken is gestart met het op 6 november 2006 gehouden terugkeergesprek en dat bijgevolg deze periode van vier weken is geëindigd op 4 december 2006. Vaststaat verder dat eiser op 4 december 2006 Nederland nog niet uit eigen beweging heeft verlaten. Derhalve is voor hem de tweede fase aangebroken waarbij volgens het gevoerde beleid toepassing wordt gegeven aan de artikelen 54 en 56 van de Vw 2000.
9. Blijkens de door eiser op 7 december 2006 overgelegde brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 4 december 2006 kan eiser op 29 januari 2007 een herhaalde aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft derhalve op of voor 4 december 2006 kenbaar gemaakt een tweede asielaanvraag te willen indienen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de uitzettingshandelingen hangende de indiening van eisers asielaanvraag niet worden opgeschort.
10. Vreemdelingen die op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in vreemdelingenbewaring zijn gesteld en die een (tweede) asielaanvraag indienen worden onverwijld in de gelegenheid gesteld deze aanvraag in te dienen. Uitzettingshandelingen jegens hen worden opgeschort in afwachting van de uitkomst van de aanvraag.
11. Naar het oordeel van de rechtbank mag van verweerder worden verwacht dat hij, gelet op het karakter daarvan, ook bij toepassing van de onderhavige maatregelen bevordert dat onverwijld duidelijkheid ontstaat omtrent de vraag of de vreemdeling in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Er mag immers niet op voorhand van worden uitgegaan dat de asielaanvraag van de vreemdeling een serieuze grond ontbeert. Bovendien is het ook in het belang van verweerder - al was het maar vanuit het oogpunt van efficiënte inzet van beperkte middelen - dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid bestaat over de vraag of voortzetting van de inspanningen gericht op het vertrek van de vreemdeling uit Nederland nog langer gerechtvaardigd is. Het belang bij spoedige duidelijkheid bestaat bovendien ook in het geval dat - indien de veronderstelling van de gemachtigde van verweerder ter zitting juist zou zijn - de indiening van de asielaanvraag zou zijn ingegeven door de wens van de vreemdeling de inspanningen gericht op terugkeer te frustreren.
12. Derhalve had het op de weg van verweerder gelegen om eiser onverwijld in de gelegenheid te stellen om zijn asielaanvraag in te dienen. De datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag mag indienen is echter op 29 januari 2007 gesteld. Op dat moment is het leeuwendeel van de termijn van de jegens hem toegepaste maatregel ex artikel 54 en artikel 56 van de Vw 2000 verstreken. Voorts constateert de rechtbank dat verweerder uitzettingshandelingen jegens eiser niet heeft opgeschort. Integendeel, inmiddels is een laissez-passer aangevraagd bij de Syrische autoriteiten. Het voorgaande klemt te meer nu de gemachtigde van eiser ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij bij het verzoek om bepaling van een datum voor de indiening van een asielaanvraag met nadruk heeft gewezen op de onderhavige maatregel en in dit verband heeft verzocht om een afspraak op de kortst mogelijke termijn.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van de maatregel vanaf de dag ( 4 december 2006) waarop een datum voor de indiening van eisers asielaanvraag is vastgesteld, kennelijk niet meer gericht was op het doel waarvoor zij was opgelegd, zodat zij vanaf die datum bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is te achten. De maatregel dient derhalve met ingang van die datum te worden opgeheven.
14. Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en de maatregel dient te worden opgeheven.
15. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding.
16. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, voldoende aangetoond dat eiser immateriële schade heeft geleden.
17. De rechtbank stelt het bedrag aan immateriële schadevergoeding vast op € 35,00 voor elke dag dat eiser in het vertrekcentrum te Vught heeft verbleven, sinds hij op 4 december 2006, blijkens de brief van de IND van 4 december 2006, te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen, tot de feitelijke beëindiging van de maatregelen op 13 december 2006, tot een totaal bedrag van € 315,00.
18. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 322,-;
• wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- beveelt de opheffing van de maatregelen ex artikel 54 en artikel 56 van de Vw 2000 met ingang van 13 december 2004;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 315,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.E. Dijkstra als griffier op 13 december 2006.
?
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 315,00 (DRIEHONDERVIJFTIEN EURO).
Aldus gedaan op 7 maart 2006 door mr. A.F.C.J. Mosheuvel