ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5781

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/13632
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake machtiging tot voorlopig verblijf door gebrek aan bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 november 2006 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres, van Pakistaanse nationaliteit, had op 23 juni 2005 een aanvraag ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Islamabad, met als doel gezinsvorming met haar referent. De aanvraag werd op 24 januari 2006 afgewezen, waarna referent op 5 februari 2006 bezwaar maakte. Echter, uit het bezwaarschrift bleek niet dat dit bezwaar mede namens eiseres was ingediend, noch dat eiseres referent een volmacht had gegeven om haar te vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit en dat er geen omstandigheden waren die haar dit redelijkerwijs konden vergeven. De rechtbank benadrukte dat de naam van eiseres in het bezwaarschrift niet voldoende was om te concluderen dat zij ook daadwerkelijk bezwaar had gemaakt. Hierdoor kon eiseres geen beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar beroep.

De rechtbank heeft de termijn voor het indienen van een beroepschrift vastgesteld op vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Toekoen, met mr. M.P.J. Tillie als griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Breda
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Reg.nr(s): AWB 06/13632
V-nr(s): 270.827.1213
270.827.1231
uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht d.d. 24 november 2006
in de zaak van
[eiseres],
eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde
mr. F.A. van den Berg te Middelburg,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 februari 2006 (hierna: bestreden besluit) inzake het recht op een machtiging tot voorlopige verblijf (hierna: mvv).
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
1.3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2006. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Tevens is verschenen [referent] (hierna: referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.H.H. Arts.
1.4 Bij uitspraak van 13 oktober 2006 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat de rechtbank van oordeel was dat het onderzoek niet volledig was geweest. In dat verband heeft de rechtbank gewezen naar het bepaalde in artikel 6:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In deze uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat het beroep ter nadere zitting op 7 november 2006 wordt behandeld.
1.5 Ter nadere zitting op 7 november 2006 is eiseres verschenen bij gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboorte datum] 1970 en de Pakistaanse nationaliteit te bezitten. Eiseres heeft bij aanvraag van 23 juni 2005 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Islamabad, Pakistan, verzocht om een mvv, waarbij als verblijfsdoel is opgegeven gezinsvorming met referent. Eiseres heeft deze aanvraag ingediend mede ten behoeve van haar minderjarige kind [naam}, geboren op [geboorte datum] 2001. Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Referent heeft op 5 februari 2006 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
2.2 Verweerder heeft, na een gevolgde bezwaarprocedure, het bestreden besluit genomen. Dit besluit strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
2.3 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet in het bezit heeft gesteld van de gevraagde mvv. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt, kort samengevat, aangevoerd dat uit de overgelegde inkomensgegevens van referent blijkt dat wordt voldaan aan het vereiste dat beschikt dient te worden over duurzame middelen van bestaan.
2.4 De rechtbank neemt het navolgende wettelijke kader tot uitgangspunt.
Ingevolge artikel 6:13 Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bezwaarschrift van 5 februari 2006 dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 24 januari 2006. Alleen referent heeft toen onder eigen naam bezwaar gemaakt. Uit het bezwaarschrift blijkt niet dat de indiening van het bezwaarschrift door referent (mede) namens eiseres is geschied.
Voorts blijkt niet dat door eiseres aan referent een volmacht zou zijn gegeven om eiseres in rechte te vertegenwoordigen. Er is niet gebleken van omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat het niet maken van bezwaar door eiseres aan haar redelijkerwijs niet kan worden verweten. Dat de naam van eiseres wordt genoemd in het bezwaarschrift en dat referent ten tijde van het maken van het bezwaar niet is bijgestaan door een gemachtigde leiden niet tot een ander oordeel. Nu eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit kan zij geen beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar van 21 februari 2006. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. W. Toekoen en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J. Tillie, griffier.
Rechtsmiddelenclausule
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: