Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer: FA RK 06-1039
zaaknummer: 259994
datum beschikking: 05 december 2006
BESCHIKKING op het op 14 februari 2006 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. L.A. van der Niet.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. J.P. Verhaar-Kok.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 11 juli 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief d.d. 25 juli 2006 van de zijde van de vrouw, met een bijlage.
Op 7 augustus 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. A.M.G. Ellenbroek. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun procureurs. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Wegens ontstentenis van mr. Ellenbroek is de behandeling van deze zaak overgenomen door mr. I.D. Bellaart.
Partijen zijn gehuwd geweest van 25 juni 1985 tot 6 mei 2002.
Uit het huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
-[kind 1], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats, en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] van wie [kind 2] thans nog minderjarig is.
De kinderen wonen bij de man.
Bij beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 16 april 2003 is - voor zover hier van belang - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man
- met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en tot de datum van uitkoop van de vrouw uit de echtelijke woning bepaald op € 1.255,-- per maand,
- vanaf de datum van uitkoop van de vrouw tot 1 mei 2006 op € 905,-- per maand bepaald,
- per 1 mei 2006 op nihil gesteld.
Het door de vrouw tegen de beschikking van het gerechtshof ingestelde cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2004 verworpen. De Hoge Raad heeft daarbij - voor zover hier van belang - in r.o. 3.6.2 overwogen: '(...) 's Hofs in 3.5 weergegeven overwegingen en beslissing moeten aldus worden begrepen dat het hof, oordelende dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij (in ieder geval) met ingang van 1 mei 2006 door inkomsten uit arbeid geheel in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, gebruik gemaakt heeft van de (...) mogelijkheid om de alimentatie met ingang van die datum op nihil te stellen, zodat de vrouw de mogelijkheid heeft om tegen die tijd wijziging van de beschikking te verzoeken op de voet van het bepaalde in art. 1:401 lid 1, eerste volzin, of lid 4. Anders dan waarvan het middel uitgaat, heeft het hof dus niet art. 1:157 lid 3 BW ambtshalve toegepast. (...)'
Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2006 € 946,27 per maand.
VERZOEK, GRONDSLAG EN VERWEER
Het verzoek van de vrouw luidt - met wijziging van voornoemde beschikking van het gerechtshof - met ingang van 1 mei 2006 de uitkering tot haar levensonderhoud op € 946,-- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw stelt als grond voor dit verzoek dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste gegevens is uitgegaan dan wel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, eerste volzin. De vrouw voert hiertoe aan dat het hof ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat van haar mag worden verwacht dat zij (in ieder geval) met ingang van 1 mei 2006 door inkomsten uit arbeid geheel in haar levensonderhoud kan voorzien, althans dat, naar de rechtbank begrijpt voorzover het hof destijds wel terecht tot voornoemd oordeel is gekomen, sprake is van een wijziging van omstandigheden, nu het de vrouw ondanks inspanningen daartoe niet is gelukt om vanaf 1 mei 2006 door middel van het verrichten van arbeid in loondienst dan wel als zelfstandige in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De man voert gemotiveerd verweer. De man betwist dat de beschikking destijds niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, dan wel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zijns inziens is de vrouw zelf debet aan het ongewijzigd blijven van de situatie, zodat de financiële gevolgen daarvan voor haar rekening dienen te komen.
De vrouw heeft haar wijzigingsverzoek onderbouwd door te stellen dat de beschikking van het gerechtshof nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, althans wegens een wijziging van omstandigheden niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Zij kan daarom in haar wijzigingsverzoek worden ontvangen.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om met ingang van 1 mei 2006 door inkomsten uit arbeid geheel in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Vast staat immers dat zij op en na 1 mei 2006 niet voldoende inkomen uit arbeid had om (geheel) in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Indien zij zich na de echtscheiding voldoende heeft ingespannen om een positie op de arbeidsmarkt te verwerven moet geoordeeld worden dat het hof - achteraf gezien - van een onjuiste verwachting is uitgegaan. Als de vrouw zich echter onvoldoende heeft ingespannen, dan moet het feit dat zij nog niet over voldoende arbeidsinkomen beschikt aan haar worden toegerekend en kan dit niet tot wijziging van de beschikking van het hof leiden.
De vrouw heeft onder meer aangevoerd dat zij vrijwel onmiddellijk na het uiteengaan van partijen op elke functie heeft gesolliciteerd die ook maar enigszins geschikt leek, dat zij in 2004 een opleiding commercieel medewerker heeft gevolgd om haar ontoereikende opleiding aan te vullen, dat zij van 20 september 2004 tot 20 maart 2005 in dienst is geweest bij de Stichting Opleidingsfonds Groothandel, doch daar na ommekomst van de proeftijd werd weggestuurd, dat zij in 2005 is begeleid door Kern Coaching en Training en dat zij eveneens in 2005 stage heeft gelopen bij Panorama Mesdag. Zij heeft uiteindelijk in overleg met en onder begeleiding van Kern Coaching en Training besloten om een eigen bedrijf op te zetten, waarbij gedacht wordt aan het organiseren van tentoonstellingen, het verkopen van eigen schilderijen, het uitvoeren van opdrachten als edelsmid, het verkopen van een bepaald soort bril en het geven van workshops meditatief-schilderen. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij met ondernemingsactiviteiten bezig is, maar daarmee niet in haar levensonderhoud kan voorzien.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw onvoldoende inspanningen heeft verricht om een baan te vinden. De man heeft in dit verband gesteld dat de vrouw te weinig heeft gesolliciteerd, nu zij slechts 22 sollicitatiebrieven heeft overgelegd betreffende de periode van oktober 2002 tot augustus 2005, alsmede dat zij vooral heeft gesolliciteerd op banen die zij leuk vindt en/of aansluiten op de door haar vóór haar huwelijk gevolgde opleidingen. De man is van mening dat de vrouw te weinig heeft gesolliciteerd op banen waarnaar veel vraag is, zoals verkoopster in een winkel.
De vrouw heeft in reactie daarop verklaard dat zij niet alleen middels brieven, maar ook via e-mail, telefonisch en mondeling heeft gesolliciteerd en dat zij zich bij diverse uitzendbureau's heeft doen inschrijven. Zij heeft niet slechts gesolliciteerd naar banen als edelsmid of museummedewerkster, maar ook naar banen als verkoopster in een kledingwinkel, plantenmedewerkster in een tuincentrum, receptioniste, medewerkster voor- en naschoolse kinderopvang en operator reproduceermachine.
De man heeft naar het oordeel van de rechtbank de stelling van de vrouw dat zij méér heeft gesolliciteerd dan blijkt uit de door haar overgelegde sollicitatiebrieven onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat derhalve ervan uit dat de overgelegde sollicitatiebrieven slechts een beeld geven van de sollicitaties die de vrouw heeft verricht en dat zij daarnaast tevens mondeling, telefonisch en via e-mail heeft gesolliciteerd.
Uit de overgelegde sollicitatiebrieven, waarvan er 8 uit de periode van 2002 tot en met 2004 dateren en 14 uit 2005, kan worden afgeleid dat de vrouw in 2005 actiever is gaan solliciteren dan in de jaren daarvoor. De rechtbank neemt in aanmerking dat de vrouw na de beschikking van de rechtbank van 5 november 2001 en de beschikking van het gerechtshof van 16 april 2003 een cassatieprocedure bij de Hoge Raad heeft gevoerd en dat de vrouw na de beschikking van de Hoge Raad van 30 januari 2004 een opleiding heeft gevolgd tot commercieel medewerker, resulterend in een diploma in mei 2004, alsmede dat de vrouw vervolgens vanaf 20 september 2004 gedurende enkele maanden heeft gewerkt bij Stichting Opleidingsfonds Groothandel. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onder deze omstandigheden voldoende heeft gesolliciteerd, alsmede dat zij voldoende divers heeft gesolliciteerd, nu zij niet slechts heeft gesolliciteerd naar banen waarvoor een kunstzinnige achtergrond of een opleiding tot edelsmid is vereist, maar ook naar hiervoor reeds genoemde banen als verkoopster, plantenmedewerkster, receptioniste, medewerkster kinderopvang en operator. De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat de vrouw nadat haar contract bij de Stichting Opleidingsfonds Groothandel niet was verlengd, bij de uitkeringsinstantie heeft verzocht om begeleiding bij het vinden van een baan, dat zij vervolgens is begeleid door een coachingsbureau en dat zij stage heeft gelopen bij Panorama Mesdag.
De man heeft niet betwist dat de vrouw thans, nu zij inmiddels 51 jaar oud is, een slechte arbeidsmarktpositie heeft. De man heeft gesteld dat het feit dat de vrouw na het uiteengaan van partijen, althans na de echtscheiding, geen werk heeft kunnen vinden mede een oorzaak heeft die ligt in de persoonlijkheid van de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ook reeds ten tijde van de echtscheiding in een moeilijke positie verkeerde, nu zij onbetwist heeft gesteld dat zij met de vóór haar huwelijk gevolgde opleiding tot edelsmid nimmer een baan binnen die branche heeft kunnen vinden, zij nauwelijks ervaring heeft op de arbeidsmarkt en zij gedurende haar huwelijk met de man geen betaald werk heeft verricht. Voorzover de vrouw geen werk heeft kunnen vinden (mede) tengevolge van persoonlijke factoren is de rechtbank van oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen als gevolg van hun - inmiddels ontbonden - huwelijk, die mede ten grondslag ligt aan de wettelijke verplichting van de man om zijn gewezen echtgenote een uitkering tot haar levensonderhoud te verschaffen, met zich meebrengt dat dit niet enkel voor risico van de vrouw blijft.
Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw ondanks voldoende inspanningen van haar kant geen werk heeft kunnen vinden waarmee zij (geheel) in haar levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank acht de vrouw evenwel in staat, nu zij bezig is met activiteiten als zelfstandig ondernemer, bestaande uit onder meer het verkopen van eigen schilderijen en het geven van workshops meditatief-schilderen, om gedeeltelijk in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank begroot de inkomsten van de vrouw in redelijkheid op netto € 300,-- per maand.
Het hof heeft destijds de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.507,-- per maand (verhoogd met wettelijke indexeringen zou dat thans € 1.712,-- zijn).
De man heeft deze totale behoefte van de vrouw niet betwist. De man heeft weliswaar aangevoerd dat de vrouw een bedrag van € 80.000,-- heeft ontvangen uit de overwaarde van de echtelijke woning, alsmede een bedrag van € 18.000,-- in het kader van een verrekening tussen partijen, doch niet gebleken is dat de vrouw, aan wie inmiddels een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand is toegekend, thans nog over enig vermogen beschikt.
Rekening houdend met eigen inkomsten ad € 300,-- netto per maand heeft de vrouw derhalve (ook) vanaf 1 mei 2006 behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud ad € 946,-- per maand.
Gesteld noch gebleken is dat de draagkracht van de man de betaling van voormelde bijdrage niet langer toelaat.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw derhalve toewijzen.
BESLISSING met wijziging in zoverre van de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage
van 16 april 2003:
bepaalt de door de man met ingang van 1 mei 2006 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 946,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2006.