ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5663

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/58926
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de voortduring van vreemdelingenbewaring op de Detentieboot Reno

In deze zaak heeft de rechtbank ’s-Gravenhage op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Indiase vreemdeling, die op dat moment verbleef op de Detentieboot Reno te Rotterdam. De vreemdeling had eerder een beroepschrift ingediend tegen de maatregel van bewaring, die door de Minister van Justitie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling sinds 27 december 2005 niet meer door de verweerder was gehoord en dat hij bereid was om mee te werken aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, en dat de omstandigheden van de vreemdeling, waaronder zijn zware criminele antecedenten, niet voldoende waren om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 3 april 2006, waarin werd gesteld dat de rechtmatigheid van de uitvoering van de maatregel van bewaring niet ter beoordeling van de bewaringsrechter staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling geen actieve medewerking verleende aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, wat de voortzetting van de bewaring rechtvaardigde. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder vreemdelingenbewaring kan worden voortgezet en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de rechtmatigheid van dergelijke maatregelen. De rechtbank heeft de belangen van de vreemdeling afgewogen tegen de belangen van de staat en heeft geoordeeld dat de voortzetting van de maatregel gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
Reg.nr. : AWB 06/58926 VRONTN
Inzake:
[vreemdeling], thans verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. L. de Roode, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboorte datum] 1975 en de Indiase nationaliteit te hebben.
2. Op 1 december 2006 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 21 december 2005 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
15 december 2006. De vreemdeling en zijn gemachtigde zijn - met kennisgeving - niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 9 januari 2006. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 8 november 2006 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring rechtmatig was. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de voortgangsrapportage tegenstrijdigheden bevat omtrent de rappeldata. Voorts is de vreemdeling sinds 27 december 2005 niet meer gehoord door verweerder. De vreemdeling is bereid zijn medewerking te verlenen aan uitzetting en verweerder kan hem in alle redelijkheid geen gebrek aan medewerking tegenwerpen. Verder heeft de vreemdeling aangevoerd dat op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter, rechtbank Den Haag, sector civiel van 11 december 2006 (rolnummer KG 06/1258), de bewaring dient te worden opgeheven, nu de vreemdeling thans bijna een jaar op de Detentieboot Reno verblijft.
3. Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting gemotiveerd betoogd dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
4. Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding de vreemdeling op 7 april 2006 gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten. Verweerder, die regelmatig rappelleert, laatstelijk op 2 november 2006, heeft van deze autoriteiten vernomen dat het onderzoek nog steeds loopt. Verweerder heeft uiteen gezet dat de datum 8 november 2006 per abuis als rappeldatum in de voortgangsrapportage is opgenomen. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat op 15 december 2006 opnieuw zal worden gerappelleerd en dat de vreemdeling in week 51 zal worden gehoord. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat dit onderzoek geen positief resultaat zal hebben.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de bewaring van de vreemdeling inmiddels ruim elf maanden voortduurt geen grond de bewaring onrechtmatig te achten. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de vreemdeling ongewenst is verklaard en zeer zware criminele antecedenten heeft. Voorts verleent de vreemdeling geen actieve medewerking om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de vreemdeling contact heeft opgenomen met een terugkeerfunctionaris en dat hij een gesprek met die terugkeerfunctionaris heeft gehad, echter de vreemdeling heeft verder niets van zich laten horen. Ook niet nadat de terugkeerfunctionaris zelf een paar keer contact had gezocht met de vreemdeling. De zware criminele antecedenten alsmede het gebrek aan actieve medewerking van de vreemdeling vormen naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden waardoor het belang van verweerder om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden nog steeds zwaarder dient te wegen dan het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld.
5. De rechtbank ziet evenmin aanleiding de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten in verband met het feit dat de vreemdeling bijna een jaar op de Detentieboot Reno verblijft. Zij overweegt daartoe dat de rechtmatigheid van de uitvoering van de maatregel van bewaring in een huis van bewaring c.q. een als zodanig aangewezen inrichting niet ter beoordeling van de bewaringsrechter staat. Verwezen wordt naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), onder meer de uitspraak van 3 april 2006 (LJN: AW1769), waarin de ABRS heeft overwogen dat de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring in de zin van artikel 94, vierde lid Vw 2000, dient te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring in het licht van het daar geldende regime. De ABRS heeft in genoemde uitspraak voorts overwogen dat het daarbij gaat om de aanwijzing van de inrichtingscategorie, waartoe de plaats of ruimte behoort, zoals in het geval van de Detentieboot Reno een huis van bewaring, waarvoor bij algemeen verbindend voorschrift is bepaald dat daarin personen in vreemdelingenbewaring kunnen worden opgenomen en een regime is vastgesteld. Voor zover een vreemdeling bij een door hem tegen de oplegging van de maatregel ingesteld beroep klaagt over de toepassing van dat regime op de locatie waar die maatregel ten uitvoer wordt gelegd, valt die klacht buiten het in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 5.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 aangegeven toetsingskader en kan deze reeds daarom niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden, aldus de ABRS in genoemde uitspraak.
6. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd was met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
7. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C. Fetter en uitgesproken in het openbaar op
22 december 2006, in tegenwoordigheid van R.A. Ramradj, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: