Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], kantoorhoudende te [woonplaats], eiser,
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 1 juni 2005 heeft eiser verweerder een vergoeding verzocht voor reiskosten en voor reistijdverlet ten behoeve van een piketzaak.
Bij besluit van 3 juni 2005 heeft verweerder eiser een piketvergoeding geweigerd.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 14 september 2005 ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 10 oktober 2005 beroep ingesteld.
Het beroep is op 5 oktober 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser in persoon verschenen. Verweerder is niet verschenen.
Ingevolge artikel 37, vijfde lid, onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover.
Dat is gebeurd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bvr, ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding (...) voor de verlening van rechtsbijstand in een piketzaak.
Ingevolge het tweede lid van die bepaling omvat die vergoeding:
a. de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor het verrichten van juridische werkzaamheden voor de zaak;
b. de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding voor bepaalde kosten en het tijdverlet in verband met reizen voor de desbetreffende zaak (...).
Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a, van het Bvr, wordt in een piketzaak 1,5 punt toegekend, indien rechtsbijstand wordt verleend aan in verzekering gestelde verdachten als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, in het politiebureau.
Ingevolge artikel 25, derde lid, van het Bvr, wordt voor de kosten die in piketzaken worden gemaakt voor reizen naar de rechtzoekende een kilometervergoeding toegekend overeenkomstig de vergoeding die krachtens artikel 7 van het Reisbesluit binnenland wordt verleend.
Ingevolge artikel 8 van de Regeling piketorganisatie Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de Regeling) wijst de piketcentrale een melding toe aan een van de dienstdoende advocaten. De aangewezen advocaat handelt de melding met bekwame spoed doch uiterlijk binnen vier uur na het doorgeven van de melding persoonlijk af, met dien verstande dat binnen vier uur een aanvang wordt gemaakt met de verlening van rechtsbijstand. De tijd tussen 21.00 en 9.00 uur wordt daarbij niet meegerekend. (...)
Verweerder heeft eiser geen piketvergoeding en geen vergoeding voor reistijd en -kosten verstrekt, omdat eiser in de in geding zijnde piketzaak geen rechtsbijstand heeft verleend.
Eiser heeft - voor zover van belang en samengevat - in beroep aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte een piketvergoeding heeft geweigerd. Enerzijds omdat het niet tot verweerders beleid behoort een vergoeding te weigeren ingeval van een te late afhandeling van de melding van de piketcentrale. Anderzijds brengt een redelijke uitleg van de Wrb mee dat het mogelijk moet zijn een vergoeding te ontvangen wanneer in plaats van het verlenen van rechtsbijstand een forse tijdsinvestering in de zin van reistijd is gedaan. Bovendien kan hem, aldus eiser, van de late afhandeling van de melding geen verwijt worden gemaakt. Hij moest op de dag van de melding invallen op een zitting, waardoor de melding hem pas om 17.00 uur die dag heeft bereikt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser blijkens het formulier Melding Piketcentrale van de desbetreffende datum op 1 juni 2005 om 8.30 uur een melding heeft gekregen van de in verzekeringstelling van [persoon A]. Blijkens eisers brief van 1 juni 2005 heeft hij om 17.00 uur contact opgenomen met het hoofdbureau van politie te [woonplaats] om te informeren waar zijn cliënt zich bevond. Dat bleek op het politiebureau te [A] te zijn. Daar heeft eiser zich om 20.00 uur vervoegd. Aldaar aangekomen bleek zijn cliënt een uur daarvoor reeds in vrijheid te zijn gesteld.
Nog daargelaten of het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 8 van de Regeling op grond waarvan eiser gehouden was de melding van de piketcentrale uiterlijk binnen vier uur persoonlijk af te handelen, vast staat dat verweerder eiser niet vanwege het te laat afhandelen van de piketmelding de vergoeding heeft geweigerd, maar vanwege het niet verlenen van rechtsbijstand. Dat eiser geen rechtsbijstand heeft verleend wordt door hem ook niet bestreden. Toen eiser op het politiebureau van [A] aankwam was zijn cliënt immers reeds vrijgelaten, waardoor het verlenen van rechtsbijstand niet langer mogelijk was.
Een piketzaak wordt door artikel 1, aanhef en onder e, van het Bvr, gedefinieerd als een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door verweerder getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in de gevallen bedoeld in artikel 23 van het Bvr. Recht op een piketvergoeding bestaat gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het Bvr, in samenhang gelezen met artikel 23, eerste lid, van het Bvr, slechts indien rechtsbijstand is verleend. De vergoeding omvat, blijkens artikel 2, tweede lid, van het Bvr, mede de kosten en het tijdverlet in verband met het reizen. Eiser heeft in de bewuste piketzaak echter geen rechtsbijstand verleend zodat moet worden geconcludeerd dat verweerder eiser de gevraagde piketvergoeding (tijdverlet) terecht heeft geweigerd. Voor eisers standpunt dat een redelijke uitleg van de Wrb meebrengt dat in de gegeven situatie waarin geen rechtsbijstand is verleend, maar een forse tijdsinvestering is gedaan, ook recht op een vergoeding bestaat, biedt die wet noch het daaruit voortvloeiende Bvr steun.
Voor zover eiser heeft beoogd te stellen dat hij - in plaats van de piketvergoeding - voor de door hem getrooste moeite in ieder geval een reistijd- en reiskostenvergoeding had moeten krijgen, overweegt de rechtbank het volgende. Een reiskostenvergoeding is ingevolge artikel 25, derde lid, van het Bvr, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder e, van het Bvr, slechts mogelijk indien de rechtsbijstand ook daadwerkelijk is verleend. Ook de reiskostenvergoeding kan derhalve niet los worden gezien van de verleende rechtsbijstand. De kosten dienen in de piketzaak en derhalve in verband met het verlenen van rechtsbijstand te zijn gemaakt. Nu in eisers geval geen rechtsbijstand is verleend, heeft verweerder de reiskostenvergoeding op goede gronden geweigerd.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.