Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/1691 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
1. Eiser, korporaal der eerste klasse bij de Koninklijke Luchtmacht (KLu), is met ingang van 11 mei 2005 uitgezonden als tolk bij het 1 (NLD) PRT Pek te Afghanistan in het kader van ISAF.
2. Bij besluit van 23 juni 2005 heeft verweerder eiser met ingang van 11 mei 2005 voor de duur van de uitzending tijdelijk bevorderd tot de rang van sergeant. De tijdelijke bevordering eindigt met ingang van 7 september 2005 van rechtswege.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 augustus 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt.
3. Bij brief van 3 oktober 2005 heeft het Commando Diensten Centra eiser medegedeeld dat op grond van het bericht van 23 augustus 2005 via Bureau Operationele Personeelszaken Operatiecentrum KLu zijn uitzendperiode is verlengd tot en met 9 november 2005.
4. Bij besluit van 19 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
5. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 februari 2006, ingekomen bij de rechtbank per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
6. Het beroep is op 26 oktober 2006 ter zitting behandeld.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk.
1. Eiser heeft aangevoerd dat, nu verweerder in de beslissing op bezwaar te kennen heeft gegeven dat de uitzendperiode is verlengd tot en met 9 november 2005 en eiser daarmee tijdelijk is bevorderd tot en met die datum, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard had behoren te worden.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat het hem onduidelijk is waarom hij tot de rang van sergeant is bevorderd. Vooraf is hem verteld dat elke tolk in de rang van sergeant zou fungeren tijdens uitzending in Afghanistan. Aldaar heeft eiser geconstateerd dat tolken met een lagere vooropleiding in (veel) hogere rangen als tolk fungeerden. Hij stelt daartoe dat hij, in tegenstelling tot hetgeen in het bestreden besluit is vermeld, concreet heeft aangegeven welke personen tijdelijk waren bevorderd in een hogere rang.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser op goede gronden tijdelijk is bevorderd tot sergeant. Overwogen is dat, wanneer een kandidaat zich voor een positie als tolk heeft aangemeld, door medewerkers van het Bureau Tolkdiensten aan de hand van een gesprek, een assessment en een taaltest een inschatting wordt gemaakt van de capaciteiten van de desbetreffende kandidaat. Vervolgens wordt een advies geformuleerd met betrekking tot de vraag of iemand in categorie I, II of III moet worden ingedeeld. Dit advies wordt vervolgens aan de Afdeling Personeelszaken doorgezonden. Dit advies wordt niet altijd onverkort overgenomen. Bij de definitieve indeling in een categorie wordt door die afdeling ook gekeken naar andere factoren, te weten de genoten vooropleiding en de omstandigheden waaronder de persoon in kwestie in het uitzendgebied zijn werkzaamheden zal gaan verrichten. Daarnaast wordt in overweging genomen welk bedrag iemand in zijn functie in de burgermaatschappij maandelijks verdient of aan uitkering ontvangt. Verweerder stelt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welke andere tolken tot een hogere rang zijn bevorderd.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat hetgeen in het bestreden besluit is uiteengezet is gebaseerd op de CDS aanwijzing A-146.
3. Bij brief van 23 mei 2006 heeft eiser, in reactie op het verweerschrift en de bijbehorende bijlagen, aangevoerd dat niet duidelijk is welk beleid gold ten tijde hier van belang. Voorts heeft eiser gesteld dat, als CDS-aanwijzing A146 van toepassing was, zijn bevordering zowel procedureel als inhoudelijk niet conform dat beleid heeft plaatsgevonden. Zo is nimmer sprake geweest van indeling in een categorie, een assessment of taaltest. Eiser meent dat hij, gelet op zijn genoten opleidingen, ingedeeld dient te worden in categorie II. De consequentie hiervan is dat hij moet worden bevorderd tot sergeant-majoor dan wel adjudant-onderofficier.
Eiser stelt dat hij in zijn bezwaarschrift van 12 augustus 2005 één concrete naam van een adjudant-onderofficier heeft genoemd en één concrete naam van een kapitein. Dit bezwaarschrift bevindt zich niet onder de gedingstukken, reden om dit stuk nu alsnog in geding te brengen, aldus eiser. In totaal heeft hij in 2005 ongeveer 30 tolk vertalers getroffen, waarvan er meerderen hogere rangen hadden dan de rang van sergeant. Onder de groep tolk vertalers waarmee hij direct vanaf het begin van zijn uitzending samenwerkte waren vier werklozen en één [nationaliteit] arts in opleiding, aldus eiser.
4.1 Ingevolge artikel 27, vierde lid van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt, op de datum van ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Het toekennen van die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand geschieden.
4.2 Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan aan de militair, in afwijking van het vierde lid, in bijzondere gevallen tijdelijk een hogere rang worden toegekend dan die welke hij bekleedt, indien het gewenste optreden van de betrokken militair daartoe noodzaakt en het optreden een wezenlijk onderdeel vormt van zijn functie. Wanneer de reden tot het toekennen van deze hogere rang vervalt, keert hij van rechtswege terug tot de rang of klasse die hij daarvoor bekleedde.
4.3 Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan, in afwijking van het vierde lid, indien de militair een functie wordt toegewezen in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, de bij de functie behorende rang tijdelijk, voor de duur van de functievervulling, worden toegekend indien de militair niet voldoet aan de in artikel 22 bedoelde eisen.
4.4 In het zevende lid van dit artikel is bepaald dat de navolgende bevorderingen kunnen geschieden in afwijking van het gestelde in het vierde lid:
(...)
b. bij de landmacht, de luchtmacht en de marechaussee: de bevordering van korporaal tot korporaal der 1e klasse, de bevordering van marechaussee tot marechaussee der 1e klasse, de bevordering van sergeant tot sergeant der 1e klasse, alsmede de bevordering van tweede-luitenant tot eerste-luitenant.
5. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd uiteengezet dat het beleid zoals neergelegd in de CDS aanwijzing A-146 van 15 december 2005 geldt vanaf eind december 2005. Daarvóór, derhalve ook ten tijde van de uitzending van eiser, was geen sprake van schriftelijk beleid. Van indeling in categorieën was destijds geen sprake. Tijdelijke bevordering in een hogere rang was afhankelijk van het uitzendgebied alsmede de verantwoordelijkheden en taken van de uitgezonden militair ter plaatse. In eisers geval heeft tijdelijke bevordering plaatsgevonden op grond van zijn taken en verantwoordelijk-heden, aldus verweerder.
6.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit heeft onderbouwd met het nieuwe, niet op eiser van toepassing zijnde, beleid, bij welke onderbouwing voorts een concreet op het geval van eiser toegespitste motivering ontbreekt. Ter zitting heeft verweerder een korte uiteenzetting gegeven van het oude beleid, maar hiermee is niet inzichtelijk gemaakt wat het betreffende beleid ten tijde hier van belang precies inhield. Evenmin is duidelijk hoe de van belang zijnde factoren in het onderhavige geval zijn gewogen. Zo heeft verweerder niet kunnen aangeven welke taken en verantwoordelijkheden eiser had tijdens de betreffende uitzending en op welk niveau eiser zijn werkzaamheden als tolk heeft verricht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft medegedeeld dat tijdelijke bevordering, anders dan tot de naasthogere rang, niet gauw voorkomt, maar dat niet uitgesloten is dat tijdelijke bevordering tot een hogere rang dan de naasthogere kan plaatsvinden.
6.2 De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat verweerder niet de ter zake relevante stukken heeft ingediend. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat de betreffende brief van 12 augustus 2005 van eiser zich in zijn dossier bevindt en dat daarin wel degelijk concrete gevallen zijn genoemd. De rechtbank overweegt dat dit in tegenspraak is met hetgeen in het bestreden besluit is vermeld. Verweerder heeft nagelaten voornoemde brief te betrekken bij zijn overwegingen op dit punt. Dat zich in verweerders dossier een e-mailbericht afkomstig vanuit verweerders organisatie zou bevinden waaruit blijkt dat geen sprake is van gelijke gevallen kan hier niet aan afdoen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder wordt opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen.
8. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,--, te weten 1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1 (zaak van gemiddeld gewicht). Tevens dient verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 138,-- te vergoeden.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van dit geding ten bedrage van € 322,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 138,--, vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.