ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5419

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
243073 FA RK 05-2839
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en aanhouding definitieve regeling in echtscheidingsprocedure met mediation

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 november 2006 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De rechtbank had eerder op 23 januari 2006 de echtscheiding uitgesproken en voorlopige nevenvoorzieningen getroffen, waaronder een omgangsregeling. Tijdens de zitting op 19 oktober 2006 werd de omgangsregeling besproken, waarbij beide partijen hun standpunten over de omgang met de kinderen naar voren brachten. De man stelde dat de omgang tot juni 2006 goed verliep, maar dat er daarna problemen ontstonden, zoals het niet reageren van de vrouw op zijn pogingen om de kinderen te zien. De vrouw daarentegen betoogde dat de man onvoldoende betrokkenheid toonde en dat de kinderen rust nodig hadden na de echtscheiding. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de omgang zo snel mogelijk te hervatten om een loyaliteitsconflict bij de kinderen te voorkomen.

Partijen bereikten overeenstemming over het hervatten van de omgang, die op 2 december 2006 zou plaatsvinden, en vervolgens om de veertien dagen. De rechtbank stelde een voorlopige omgangsregeling vast en hield de beslissing over de definitieve regeling aan in afwachting van de uitkomst van de mediation, die partijen dienden te doorlopen. De rechtbank hield ook de behandeling van de verzoeken betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan tot 15 mei 2007, zodat partijen de gelegenheid kregen om hun geschil door middel van mediation op te lossen. De rechtbank benadrukte het belang van overleg en communicatie tussen partijen in het belang van de kinderen.

De rechtbank besloot dat partijen uiterlijk vier weken voor de proformadatum schriftelijk moesten rapporteren over de voortgang van de mediation en dat indien er geen overeenstemming werd bereikt over de taxatie van de inboedel, de vrouw drie taxateurs moest voorstellen waaruit de man er één zou kiezen. De beschikking werd uitgesproken door de kinderrechter en griffier, en de zaak werd geclassificeerd onder het sector familie- en jeugdrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
rekestnummer: FA RK 05-2839
zaaknummer: 243073
datum beschikking: 21 november 2006
BESCHIKKING op het op 18 mei 2006 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M.M. Menheere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats] (gemeente [A]),
procureur: mr. E. Schenkius.
PROCEDURE
Bij beschikking van 23 januari 2006 van deze rechtbank en kamer is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is tevens een aantal nevenvoorzieningen getroffen, waaronder een voorlopige omgangsregeling. De verdere behandeling van de verzoeken van partijen betreffende de vaststelling van een omgangsregeling en betreffende verdeling van de huwelijksgemeenschap is daarbij aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief, met bijlage, van 6 juni 2006 van de zijde van de vrouw;
- de brief, met bijlagen, van 14 juli 2006 van de zijde van de vrouw;
- de brief, met bijlagen, van 19 juli 2006 van de zijde van de man;
- de brief, met bijlagen, van 6 oktober 2006 van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht van 13 oktober 2006 van de zijde van de man.
Op 19 oktober 2006 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat mr. R.W. de Casseres, de vrouw met haar procureur mr. E. Schenkius, alsmede namens de raad voor de kinderbescherming mevrouw [A].
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De omgang
Ter terechtzitting is gebleken dat de in de beschikking van 23 januari 2006 vastgelegde voorlopige omgangsregeling voor de periode tot juni 2006 redelijk tot goed is verlopen, doch dat partijen er niet in zijn geslaagd om vervolgens de verdere omgang in onderling overleg te regelen.
De man heeft in dit verband gesteld dat de omgang in de periode tot juni 2006 op zich goed verliep, hoewel hij zich eraan heeft gestoord dat ter gelegenheid van het halen en brengen van de kinderen regelmatig discussies aan de deur plaatsvonden over zaken die niet met de omgang te maken hadden. De man heeft voorts gesteld dat hij sedert begin juni 2006 een aantal malen tevergeefs op de afgesproken zondagen bij de vrouw is langs geweest. Op zijn aanbellen werd echter niet gereageerd, aldus de man, waardoor sedert die tijd geen omgang meer heeft plaatsgevonden. De man heeft verder gesteld dat de vrouw eind september 2006 is verhuisd, zonder hem een verhuisbericht te sturen, en dat zij zonder overleg met de man een nieuwe school voor de kinderen heeft gekozen. De man heeft ten slotte gesteld dat de vrouw niet bereid is gebleken om overleg te plegen over de verdere uitbouw van de omgangsregeling.
De vrouw heeft bij email van 16 mei 2006 verslag gedaan van het verloop van de omgangsregeling. De vrouw is van mening dat de man onvoldoende interesse in en betrokkenheid bij (het welzijn van) de kinderen heeft getoond. De vrouw heeft verklaard dat beide kinderen moeilijk gedrag vertonen en dat de oudste ([kind 1]) in korte tijd veel heeft meegemaakt, namelijk twee verhuizingen, de komst van zijn broertje [kind 2], de echtscheiding en het feit dat de man inmiddels een nieuwe partner heeft. Zij heeft in dit verband ondersteuning gezocht bij Jeugdzorg. De vrouw heeft gesteld dat [kind 1] zelf niet aangeeft dat hij zijn vader wenst te zien. Zij is van mening dat de kinderen thans rust nodig hebben en dat pas na enige tijd de omgang tussen de kinderen en de man dient te worden hervat. De vrouw heeft verder aangegeven dat de omgang zo moeizaam is verlopen omdat de man niet bereid was om op basis van gelijkwaardigheid afspraken te maken en overleg te plegen.
Mevrouw [A] heeft namens de raad voor de kinderbescherming aangegeven dat kinderen in een situatie van echtscheiding vaak in een loyaliteitsconflict komen te verkeren en dan, uit loyaliteit naar de ouder bij wie ze wonen, aangeven dat ze de andere ouder niet niet meer willen zien, terwijl ze dat in werkelijkheid niet menen. Dit is een zorgelijke situatie, die naar de mening van mevrouw [A] zo snel mogelijk dient te worden doorbroken door het hervatten van de omgang tussen de kinderen en de man. Mevrouw [A] heeft daarbij de suggestie gedaan om voor het halen/brengen van de kinderen de hulp van een derde in te roepen, zodat discussies tussen partijen in het bijzijn van de kinderen zoveel mogelijk worden voorkomen. Verder zou, aldus mevrouw [A], ondersteuning kunnen worden gegeven door een omgangshuis danwel zouden partijen zich kunnen wenden tot een mediator om hun communicatie te verbeteren en een aantal zaken uit te praten.
Partijen hebben vervolgens overeenstemming bereikt over het hervatten van de omgang tussen de man en de kinderen. Afgesproken is dat omgang zal plaatsvinden op zaterdag 2 december 2006 van 9.00 uur tot 13.00 uur, en dat vervolgens eenmaal per veertien dagen omgang zal plaatsvinden op de zondag van 9.00 tot 13.00 uur, waartoe de man de kinderen om 9.00 uur zal ophalen bij de moeder van de vrouw te [plaats A] ([adres]) en hen daar om 13.00 uur zal terugbrengen.
Partijen hebben ter terechtzitting afgesproken dat zij zullen trachten hun geschil omtrent de invulling van het ouderlijk gezag, de door de man verzochte informatie- en consultatieregeling en de uitbreiding van de omgangsregeling voor de toekomst door middel van mediation tot een oplossing te brengen.
De rechtbank zal gelet op een en ander een voorlopige omgangsregeling vaststellen conform het verzoek van partijen, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat in het kader van de mediation zal worden toegewerkt naar uitbreiding van de omgangsregeling.
De rechtbank zal in afwachting van het resultaat van de mediation de beslissing omtrent de definitieve omgangsregeling en de door de man verzochte informatie- en consultatieregeling aanhouden tot 15 mei 2007 pro forma.
De verdeling en de verrekening
De man heeft voorgesteld om voor de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap als peildatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (24 maart 2006) te hanteren en voor de waarde van de diverse vermogensbestanddelen als peildatum te hanteren de datum van de feitelijke verdeling.
De vrouw heeft voorgesteld om als peildatum voor zowel de omvang als de waarde van de te verdelen vermogensbestanddelen de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen te hanteren (1 februari 2005). De vrouw heeft gesteld dat zij bij hantering van 1 februari 2005 als peildatum er geen bezwaar tegen heeft om eventuele door de man ná 1 februari 2005 betaalde kosten, zoals de advocaatkosten, te verrekenen.
Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de bij de verdeling te hanteren peildatum, zal de rechtbank voor de omvang van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap als peildatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (24 maart 2006) hanteren.
Voor het vaststellen van de waarde van de te verdelen goederen zal de rechtbank dezelfde datum als peildatum hanteren, met uitzondering van de echtelijke woning, de daaraan gekoppelde hypothecaire lening en de kosten van de makelaar, nu partijen het erover eens zijn dat voor deze laatste posten als peildatum 1 oktober 2006 dan wel 1 december 2006 dient te worden gehanteerd.
Partijen zijn het er over eens dat in het kader van de verdeling over de volgende vermogens-bestanddelen dient te worden beslist:
1. de echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats], [adres],
2. de [bedrijf A] hypothecaire lening nummer [nummer] ad € 451.900,--,
3. de kosten van de makelaar,
4. de [bedrijf A] kapitaalpolis nummer [nummer],
5. de premiedepotrekening nummer [nummer],
6. de ABN AMRO studieplanverzekeringen polisnummers [nummer A] en [nummer B],
7. de ABN AMRO depotflexrekeningen nummers [nummer C] en [nummer D],
8. de overige rekeningen bij de ABN AMRO bank nrs. [bankrekeningnummer 1], [bankrekeningnummer 2],
[bankrekeningnummer 3], [bankrekeningnummer 4], [bankrekeningnummer 3] of [000] en [bankrekeningnummer 5],
9. het saldo op een Zwitserse bankrekening,
10. contant geld aan US dollars (570 $ à € 0,79),
11. lijfrente/kapitaalpolis Aegon [nummer],
12. lijfrente/kapitaalpolis Allianz [nummer],
13. teruggave inkomstenbelasting 2004,
14. auto [merk],
15. roerende inboedelgoederen en foto’s,
16. geldlening bij [persoon A],
17. spaarloonrekening op naam van de man bij de fortisbank, nummer [nummer].
Ad 1, 2, 3 en 4
De echtelijke woning is op 1 oktober 2006 verkocht. Van de verkoopopbrengst resteert thans, na aflossing van de hypothecaire lening en de betaling van de makelaarskosten ad € 7.346,76, een bedrag ad € 6.153,17. Dit bedrag bevindt zich in depot bij de notaris.
De [bedrijf A] kapitaalpolis had per 1 oktober 2006 een waarde van € 20.176,98. Partijen zijn overeengekomen dat deze polis per 1 december a.s. zal worden beëindigd en dat de opbrengst dient te worden gestort in het reeds bestaande depot bij de notaris.
Aan ieder der partijen zal de helft van de uiteindelijke verkoopopbrengst ad € 6.153,17 alsmede de helft van de opbrengst van de [bedrijf A] kapitaalpolis (per 1 december 2006) worden toebedeeld.
Ad 5
Partijen zijn het erover eens dat het saldo van de premiedepotrekening per 18 juni 2006 € 15.635,05 bedroeg. Rekening houdend met het door de vrouw bij schrijven van 14 juli 2006 overgelegde transactieoverzicht bedroeg het saldo van deze rekening op de peildatum € 16.644,63.
Na de peildatum is nog drie keer (op 3 mei, 1 juni en 3 juli 2006) een bedrag van € 550,-- van deze rekening afgeschreven voor betaling van premie. Op 19 juni 2006 heeft de man een bedrag ad
€ 13.900,-- aan zichzelf doen uitkeren. Op 5 juli 2006 heeft de vrouw het restantsaldo (incl. rente) ad
€ 1.185,05 aan zichzelf doen uitkeren. De rekening is inmiddels opgeheven. Met betrekking tot deze post rest derhalve op de peildatum niets meer ter verdeling.
Partijen hebben in verband met de verdeling die reeds heeft plaatsgevonden en de premiebetalingen al dan niet ten laste van de premiedepotrekening verzocht om verrekening van diverse bedragen. Daarop zal hierna worden ingegaan.
Ad 6 en 7
Ter terechtzitting zijn partijen overeengekomen dat de man de (tenminste) de waarde per 24 maart 2006 van de door hem afgesloten studieplanverzekeringen en de daarmee verbonden depotflex-rekeningen zal storten op nieuwe, op naam van de kinderen staande rekeningen, onder de voorwaarde dat de kinderen voor het opnemen van bedragen de toestemming van beide ouders nodig hebben.
De vrouw gaat ermee akkoord dat de waarde per 24 maart 2006 van genoemde rekeningen buiten de verdeling blijft mits de man bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat deze waarde is gestort op nieuwe, op naam van de kinderen staande rekeningen, zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om deze bewijsstukken over te leggen.
Ad 8
De vrouw heeft bij schrijven van 14 juli 2006 als productie 4 een uitdraai van de internetsite van ABN AMRO van 10 februari 2005 overgelegd, waarop de saldi op diverse bankrekeningen van de man zijn vermeld. Het gaat om een totaalbedrag op de rekeningen [bankrekeningnummer 1], [bankrekeningnummer 2], [bankrekeningnummer 3], [bankrekeningnummer 4], [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 5] van tenminste € 25.131,30. De vrouw heeft verzocht bij de verdeling van de waarde (de saldi) van deze rekeningen 10 februari 2005 als peildatum te hanteren, omdat de man ná die datum mogelijk bedragen heeft opgenomen die hij niet voor het gezin en/of de vrouw heeft aangewend, maar voor zichzelf en/of zijn nieuwe partner. De vrouw heeft in dit verband aangevoerd dat alle rekeningen geblokkeerd waren en dat uitsluitend de man over deze bedragen heeft kunnen beschikken. Zij heeft overigens erkend dat de man af en toe vanaf deze rekeningen een bedrag aan haar overmaakte.
De man heeft verweer gevoerd. De man wenst vast te houden aan de hantering van 24 maart 2006 als peildatum, ook voor wat betreft de saldi. De man heeft verklaard dat hij, bij hantering van 24 maart 2006 als peildatum, er geen bezwaar tegen heeft om per post te bezien of aanleiding bestaat tot verrekening.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de vrouw dat de man mogelijk bedragen van de bankrekeningen heeft opgenomen die hij niet voor het gezin en/of de vrouw heeft aangewend, onvoldoende aanleiding vormt om af te wijken van de hiervoor reeds bepaalde peildatum (24 maart 2006). De rechtbank zal dan ook de man verzoeken om bewijsstukken te overleggen waaruit de saldi van voormelde bankrekeningen blijken per 24 maart 2006. De rechtbank gaat ervan uit dat deze bankrekeningen (onder verrekening) dienen te worden toebedeeld aan de man, nu de man daarom heeft verzocht bij faxbericht van 13 oktober 2006 en de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Ad 9
De man heeft gesteld dat het saldo van de Zwitserse bankrekening per 24 maart 2006 ongeveer € 1.500,-- bedraagt, alsmede dat daarvan periodiek de kosten voor het aanhouden van deze rekening worden afgeschreven. De vrouw heeft gesteld dat het saldo van deze rekening veel meer bedroeg. Zij heeft verzocht om bij de verdeling van het saldo van deze rekening 10 februari 2005 als peildatum te hanteren.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende grond bestaat om af te wijken van de hiervoor bepaalde peildatum (24 maart 2006). De rechtbank zal derhalve de man verzoeken om bewijsstukken over te leggen waaruit het saldo van deze rekening blijkt per 24 maart 2006. Deze rekening zal (onder verrekening) worden toebedeeld aan de man, nu de man daarom heeft verzocht bij faxbericht van 13 oktober 2006 en de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Ad 10
De vrouw heeft gesteld dat partijen beschikten over $ 570,-- in contanten, een bedrag dat overeenkomt met ongeveer € 450,30.
De man heeft gesteld dat hij dit bedrag in mei 2005 van zijn werkgever heeft gekregen als voorschot voor een zakenreis naar Kazachstan en dat de vrouw dit bedrag bij haar ouders in bewaring had gegeven. De man heeft verklaard dat hij dat bedrag destijds bij de ouders van de vrouw heeft opgehaald omdat hij het voor de zakenreis nodig had en dat er derhalve op de peildatum niets meer van dit bedrag resteerde.
De vrouw heeft erkend dat het geldbedrag waarschijnlijk vóór de peildatum is uitgegeven. Zij heeft betoogd dat in dit geval een andere peildatum dient te worden gehanteerd.
De rechtbank ziet geen grond om voor deze post een andere peildatum dan 24 maart 2006 te hanteren. De rechtbank overweegt in dit verband dat de man bedoeld bedrag kennelijk na het uiteengaan van partijen van zijn werkgever heeft ontvangen ten behoeve van het maken van een zakenreis en dat de vrouw niet heeft weersproken dat de man dat bedrag conform die bestemming heeft aangewend. Nu de vrouw niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het bedrag op de peildatum reeds was uitgegeven, vormt genoemd geldsbedrag niet een op de peildatum nog aanwezig, te verdelen vermogensbestanddeel.
Ad 11
De vrouw heeft bij schrijven van 14 juli 2006 een productie overgelegd waaruit blijkt dat de waarde van de op naam van de man gestelde beleggingspolis bij Aegon met nummer [nummer] per 31 december 2005 € 7.765,-- bedraagt.
De rechtbank zal de man verzoeken om bewijsstukken over te leggen met de waarde per 24 maart 2006. De rechtbank gaat ervan uit, tenzij partijen anders zullen berichten, dat deze polis (onder verrekening) aan de man dient te worden toebedeeld.
Ad 12
Namens de man is ter terechtzitting verklaard dat de Allianzpolis met nummer [nummer] per 11 april 2004 is opgeheven en dat in het kader van die opheffing destijds een bedrag van ongeveer € 7.000,-- is uitgekeerd op de spaarrekening van de man bij de ABN AMRO bank.
De man zal in de gelegenheid worden gesteld om bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat deze polis vóór de peildatum is beëindigd, althans dat de waarde per 31 december 2004 nihil bedroeg.
Ad 13
Partijen zijn het erover eens dat de teruggave inkomstenbelasting over 2004 ad € 3.218,-- tussen hen dient te worden verdeeld, althans dat, nu voormeld bedrag in juni 2005 is uitgekeerd aan de man, de man de helft daarvan (€ 1.609,--) dient te vergoeden aan de vrouw.
Ad 14
De man heeft gesteld dat de [merk auto] tegen een waarde van € 7.000,-- dient te worden toebedeeld aan de vrouw. De vrouw heeft dit niet weersproken. De auto zal derhalve tegen voormelde waarde, onder verrekening, aan de vrouw worden toebedeeld.
Ad 15
De man heeft bij faxbericht van 18 juli 2006 een lijst overgelegd van inboedelgoederen, waarop is vermeld dat de inboedel en de auto tezamen ruim € 25.000,-- waard zijn, zodat de waarde van de inboedel volgens de man ongeveer € 18.000,-- bedraagt. De man heeft gesteld dat hij slechts een koffer met kleding heeft meegenomen alsmede de voormalige kantoorinventaris die zich op de zolder van de echtelijke woning bevond. De waarde van de kantoorinventaris is in de door de man in het geding gebrachte lijst op € 750,-- begroot. De man heeft in dit verband gesteld dat het onder meer een computer betreft van meer dan 6 jaar oud en dat de meubels van zijn ouders afkomstig zijn. De man stelt zich op het standpunt dat de volledige resterende inboedel thans aan de vrouw dient te worden toebedeeld tegen een waarde van € 13.000,--.
De vrouw heeft betwist dat de waarde van de aan haar toekomende inboedel € 13.000,-- bedraagt. Zij stelt dat partijen de inboedel destijds eerlijk hebben verdeeld en dat zij beschikt over een door de man ondertekende lijst inzake de verdeling van de inboedel. Zij heeft gesteld dat de door haar behouden inboedel een normale inboedel betreft van 7 tot 10 jaar oud, die volgens de verzekeringsmaatschappij niets meer waard is.
Partijen zijn het ter terechtzitting niet eens kunnen worden over de waarde die aan het door ieder van hen toekomende deel van de inboedel dient te worden toegekend. Indien na verder overleg verschil van mening over de waarde blijft bestaan zal de rechtbank een taxateur benoemen die zowel de zich bij de vrouw bevindende gemeenschappelijke goederen zal taxeren als de goederen die de man uit de echtelijke woning heeft meegenomen, een en ander tegen de peildatum van 24 maart 2006. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank erop dat met taxatie van inboedels doorgaans hoge kosten zijn gemoeid.
Indien partijen over een te benoemen taxateur geen overeenstemming bereiken, verzoekt de rechtbank de vrouw om drie taxateurs voor te stellen, waarna de man één van hen als taxateur kiest. De taxatie vindt plaats in aanwezigheid van beide partijen, althans niet dan nadat elk der partijen op behoorlijke wijze in de gelegenheid is gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn. De kosten van de taxatie zullen door elk der partijen bij helfte worden gedragen. De taxatie zal voor partijen bindend zijn.
Een en ander neemt niet weg dat partijen alsnog met elkaar in overleg kunnen treden omtrent de verdeling van de inboedel.
Ad 16
De man heeft gesteld dat hij in mei 2004 voor de inrichting van de echtelijke woning, alsmede de aanschaf van een keuken en badkamer, een lening ad € 10.000,-- is aangegaan met [persoon A]. Zij heeft dit bedrag in augustus 2004 op de bankrekening van de man gestort. De man heeft in dit verband een door [persoon A] ondertekende verklaring overgelegd en een bankafschrift waarop de bijschrijving van € 10.000,-- op de rekening van de man is vermeld.
De vrouw heeft betwist dat deze schuld tot de te verdelen vermogensbestanddelen behoort. Zij heeft hiertoe gesteld dat partijen in verband met de afrekening van de eerste echtelijke woning te [plaats B] in oktober 2004 een bedrag van € 31.158,98 hebben ontvangen en dat partijen in die tijd beschikten over een tegoed op de internetspaarrekening van ruim € 23.000,--, zodat geen enkele noodzaak bestond voor de door de man bedoelde lening. Zij heeft voorts gesteld dat zij niet in die lening is gekend [persoon A] een vriendin van de man was.
De man heeft gesteld dat de vrouw wel degelijk van de lening op de hoogte was en dat de vrouw daar destijds boos over was.
De rechtbank is van oordeel dat de man het bestaan van de lening genoegzaam heeft onderbouwd.
De vrouw heeft weliswaar gesteld en onderbouwd dat deze lening niet nodig was, doch hiermee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist dat de man deze schuld wél is aangegaan. Nu gesteld noch gebleken is dat deze lening inmiddels is afbetaald is sprake van een nog bestaande gemeenschappelijke schuld die voor verdeling in aanmerking komt.
Ad 17
Blijkens het door de man overgelegde bankafschrift bedraagt het saldo van zijn spaarloon, nadat daarop op 20 april 2006 een bedrag van € 51,09 is bijgeschreven, per 25 april 2006 € 817,36. Daaruit volgt dat het saldo per de peildatum € 766,27 bedraagt, zodat de man een bedrag van € 383,14 aan de vrouw zal dienen te vergoeden.
Diverse verrekenposten
Saldo premiedepotrekening
Nu de man na de peildatum een bedrag ad € 13.900,-- van de premiedepotrekening heeft ontvangen en de vrouw een bedrag van € 1.185,05, is de man overbedeeld met een bedrag ad € 12.714,95.
De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van voormeld bedrag, derhalve € 6.357,48 aan de vrouw dient te vergoeden.
Verrekening in verband met premiebetalingen?
De vrouw heeft betoogd dat de man ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 juni 2005 kinderalimentatie ad € 450,-- per maand per kind en partneralimentatie ad € 1.076,-- per maand diende te betalen, waarbij in het kader van de draagkrachtberekening rekening is gehouden met door de man te betalen premie levensverzekering ad € 550,-- per maand. De man heeft evenwel deze premie niet zelf betaald, aldus de vrouw, maar heeft deze premie voldaan vanuit de premiedepotrekening van partijen. De vrouw heeft gesteld dat in augustus 2003 een bedrag van ruim € 32.000,-- op de premie-depotrekening is gestort en dat in de periode van augustus 2003 tot en met juli 2005 ten onrechte 23 x € 550,-- van deze rekening is afgeschreven, zodat bij het tussen partijen te verdelen saldo een bedrag ad € 12.650,-- (23 x € 550,--) alsmede een bedrag ad € 1.380,-- aan geschatte rente-inkomsten opgeteld dient te worden, althans dat deze bedragen tussen partijen dienen te worden verrekend.
De man heeft de door de vrouw verzochte verrekening betwist. De man heeft op zijn beurt betoogd dat verrekening dient plaats te vinden in verband met de door hem na 5 juli 2006 tot de overdracht van de woning betaalde premie, welke premie volgens de man voor gezamenlijke rekening diende te komen. De man heeft in verband hiermee verzocht om verrekening van een bedrag ad € 1.650,-- (3 x € 550,--).
De rechtbank overweegt het volgende. Blijkens de door de vrouw bij schrijven van 14 juli 2006 overgelegde stukken van de Rabobank was het depot ad € 32.102,-- bedoeld voor de betaling van verzekeringspremies, althans hebben partijen aan de bank volmacht gegeven om het tegoed op de premiedepotrekening aan te wenden voor de betaling van verzekeringspremies. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het aanvankelijk de uitdrukkelijke bedoeling van partijen is geweest om de betaling van verzekeringspremies in verband met de echtelijke woning te doen plaatsvinden vanaf de premiedepotrekening.
Nu evenwel in de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 juni 2005 de man in het kader van de draagkrachtbepaling een last ad € 550,-- wegens premiebetaling heeft opgevoerd en deze last is gehonoreerd, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw vanaf 30 juni 2005 erop heeft mogen vertrouwen dat de man de premie voortaan uit eigen middelen zou voldoen. Aangezien voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 3 juli 2006 13 x € 550,-- van de premiedepotrekening is afgeschreven, zal de rechtbank bepalen dat de man een bedrag ad € 3.575,-- (13 x € 275,--) aan de vrouw dient te vergoeden.
De rechtbank zal het verrekeningsverzoek van de man afwijzen, nu dit verzoek erop is gebaseerd dat de door hem na 5 juli 2006 betaalde premie voor gezamenlijke rekening zou dienen te komen.
Door ieder der partijen betaalde kosten in de periode tussen 1 februari 2005 en 30 juni 2005
De vrouw heeft gesteld dat zij in juni 2005 een bedrag van € 550,98 aan ziektekostenpremie heeft betaald voor de periode van 1 mei tot en met 30 juni 2005, welk bedrag volgens haar tussen partijen dient te worden verrekend. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu het de periode vóór de peildatum betreft en de vrouw niet heeft weersproken dat ook de man in die periode diverse betalingen heeft gedaan.
De vrouw heeft voorts gesteld dat de man in voormelde periode mogelijk van diverse bankrekeningen bedragen heeft opgenomen die hij niet voor het gezin en/of de vrouw heeft aangewend, maar voor zichzelf en/of zijn nieuwe partner. Nu haar voorstel tot hantering van 1 danwel 10 februari 2005 als peildatum niet is gevolgd, verzoekt de vrouw om de door de man opgenomen bedragen, voorzover deze geen betrekking hebben op gemeenschappelijke kosten, te verrekenen.
De man heeft gesteld dat hij voorafgaand aan de beschikking voorlopige voorzieningen, in de periode februari-mei 2005, ruim € 15.000,-- aan de vrouw heeft betaald opdat de vrouw daarmee in haar levensonderhoud kon voorzien en dat hij tevens diverse kosten heeft betaald die eigenlijk geheel voor rekening van de vrouw dienden te komen, te weten telefoon- en internetkosten, energie, water, Leidse Onderwijs Instelling, autokosten, wegenbelasting en advocaatkosten. De vrouw heeft dit niet weersproken. De man is primair van mening dat er geen aanleiding bestaat tot verrekening van allerlei posten over en weer. Subsidiair is de man van mening, indien verrekening plaatsvindt ten gunste van de vrouw, ook hetgeen door de man is betaald dient te worden verrekend.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar verzoek tot verrekening thans nog onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele vermoeden dat de man wellicht bedragen van diverse rekeningen heeft opgenomen voor zichzelf en/of zijn nieuwe partner is onvoldoende. Nu de saldi van de diverse bankrekeningen per de peildatum nog onbekend zijn en de man heeft verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft om, nadat de diverse bankafschriften zijn opgevraagd, per post te bezien of aanleiding bestaat tot verrekening, zal de rechtbank de vrouw in de gelegenheid stellen om haar verzoek desgewenst nader te onderbouwen.
De rechtbank zal gelet op het hiervoor overwogene het verzoek van partijen tot verdeling en verrekening aanhouden tot 15 mei 2007 pro forma, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overleg met elkaar te plegen en nadere stukken in het geding te brengen.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen [kind 1], geboren op [datum] 2000 te [plaats B], en [kind 2], geboren op [datum] 2004 te [plaats B], voorlopig bij de man zullen zijn:
- op zaterdag 2 december 2006 van 9.00 uur tot 13.00 uur,
- en vervolgens eenmaal per veertien dagen op de zondag van 9.00 tot 13.00 uur,
waartoe de man de kinderen om 9.00 uur zal ophalen bij de moeder van de vrouw te [plaats A] ([adres]) en hen daar om 13.00 uur zal terugbrengen,
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst partijen naar de voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil omtrent de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling door middel van mediation tot een oplossing te brengen;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling aan tot 15 mei 2007 pro forma, in afwachting van de resultaten van de mediation;
houdt tevens de behandeling met betrekking tot de verzoeken betreffende verdeling en verrekening aan tot 15 mei 2007 pro forma opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met elkaar kunnen voeren;
bepaalt dat partijen uiterlijk vier weken vóór genoemde proformadatum zich schriftelijk dienen uit te laten over het resultaat van de mediation en de voortgang van deze procedure voor wat betreft de omgang en de informatie- en consultatieregeling;
bepaalt dat de man uiterlijk vier weken vóór genoemde proformadatum aan de vrouw en aan de rechtbank de volgende stukken dient over te leggen:
- bewijsstukken waaruit blijkt dat de waarde van de studieplanverzekeringen en de daarmee verbonden depotflexrekeningen per 24 maart 2006 is gestort op nieuwe, op naam van de kinderen staande rekeningen;
- bewijsstukken (bankafschriften) waaruit de saldi van de bankrekeningen nummers [bankrekeningnummer 1], [bankrekeningnummer 2], [bankrekeningnummer 3], [bankrekeningnummer 4], [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 5] per 24 maart 2006 blijken;
- bewijsstukken (bankafschriften) waaruit het saldo van de Zwitserse bankrekening per 24 maart 2006 blijkt;
- bewijsstukken betreffende de waarde van de beleggingspoli bij Aegon met nummer [nummer] per 24 maart 2006;
- bewijsstukken waaruit blijkt dat de Allianzpolis met nummer [nummer] vóór de peildatum is beëindigd, althans dat de waarde per 31 december 2004 nihil bedroeg;
bepaalt dat indien partijen geen overeenstemming bereiken over de aan de door ieder van hen behouden/meegenomen inboedelgoederen toe te kennen waarde, noch over de te benoemen taxateur, de vrouw uiterlijk vier weken vóór genoemde proformadatum aan de man drie taxateurs dient voor te stellen, waaruit de man er één kiest;
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken vóór genoemde proformadatum aan elkaar en aan de rechtbank de volgende stukken dienen over te leggen:
- een voorstel tot verdeling, met daarbij een concreet afrekeningsvoorstel, waarin met inachtneming van deze beschikking alle eventuele verrekeningsposten over en weer zijn opgenomen,
- een overzicht van de punten waarover partijen het ook na het door hen gevoerde overleg niet met elkaar eens zijn geworden,
- de man: uitlating betreffende de door de rechtbank te benoemen taxateur;
bepaalt dat partijen tot de proformadatum op de door de wederpartij overgelegde stukken schriftelijk mogen reageren;
bepaalt dat de behandeling ter zitting van de verdeling en verrekening eerst na tijdige ontvangst van alle bovengenoemde stukken zal worden voortgezet, behoudens toepassing van artikel 9.7 en 9.8 van het procesreglement scheiding;
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de zaak ingevolge artikel 9.5 van het procesreglement scheiding schriftelijk zal worden afgedaan;
bepaalt dat, indien een van partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd de zaak ingevolge artikel 9.6 van het procesreglement scheiding schriftelijk zal worden afgedaan tenzij de wederpartij of de rechter een mondelinge behandeling wenst, in welk geval stukken van de partij die in gebreke was niet meer zullen worden geaccepteerd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2006.