ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5354

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/9520 MAWKLU en AWB 06/8832 MAWKLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.C. de Rijke-Maas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep en afwijzing verzoek voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 30 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroepsprocedure. Verzoekster, een militair, had bezwaar gemaakt tegen haar ontslag dat was ingegaan op 1 oktober 2006, op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Dit ontslag was het gevolg van ontheffing uit de initiële opleiding, omdat verzoekster niet voldeed aan de fysieke eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gekregen om aan de functie-eisen te voldoen, onder andere door het aanbieden van herexamens. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Defensie, bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat het beroep van verzoekster ongegrond is verklaard.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat verzoekster geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten die haar ontheffing uit de opleiding bevestigden. Hierdoor stonden deze besluiten in rechte vast. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de gronden die verzoekster naar voren heeft gebracht met betrekking tot haar certificaten en de fysieke eisen niet relevant waren voor de huidige procedure, aangezien deze niet betrekking hadden op de ontheffing van de opleiding. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, gezien de beslissing in de hoofdzaak.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarmee de beslissing van de Staatssecretaris van Defensie in stand blijft.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. AWB 06/9520 MAWKLU en AWB 06/8832 MAWKLU
Proces-verbaal van de mondelinge
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84,
eerste lid, en artikel 8:86, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
ter zake van het besluit van 23 november 2006 van de Staatssecretaris van Defensie, verweerder, waarbij het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 11 september 2006, houdende het ontslag van verzoekster met ingang van 1 oktober 2006 op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wegens ontheffing van de initiële opleiding, ongegrond is verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 29 november 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank (AWB 06/9520 MAWKLU).
Het verzoek om een voorlopige voorziening, zoals verzocht bij brief van
3 november 2006 hangende het bezwaar tegen het primaire besluit van
11 september 2006, wordt ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep.
Het verzoek is op 30 november 2006 ter zitting behandeld.
Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J. de Haas als haar raadsman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.A.D. Berkhuizen.
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak.
2. In artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR is bepaald dat aan de militair ontslag kan worden verleend wegens ontheffing van de initiële opleiding tot het volgen waarvan hij bij zijn aanstelling is aangewezen, om reden dat hij niet voldoet aan de bij die opleiding gestelde eisen.
3. Bij besluit van 31 juli 2006 is verzoekster per 12 juli 2006 ontheven uit de initiële opleiding omdat zij onvoldoende resultaat heeft behaald voor de Fysieke Eisen (FFE). Bij besluit van 13 september 2006 is de datum van ontheffing gewijzigd in 14 augustus 2006. Verzoekster heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend en heeft evenmin bij de voorzitter van de examencommissie bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van de door haar afgelegde test. De resultaten van de FFE alsmede voornoemde besluiten staan derhalve in rechte vast.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat daarmee vast dat verweerder bevoegd was om verzoekster met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR ontslag te verlenen.
5.1 De voorzieningenrechter overweegt dat hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de certificaten korporaal GRV en Bewaking respectievelijk AZV, de fysieke eisen en het meetsysteem in een procedure ter zake van de ontheffing van de opleiding naar voren had kunnen worden gebracht. Nu het thans bestreden besluit niet de ontheffing van de opleiding regardeert, zal de voorzieningenrechter deze gronden buiten beschouwing laten.
5.2 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld om twee herexamens af te leggen en haar daarmee alle gelegenheid heeft geboden om aan de functie-eisen te voldoen.
6. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen om verzoekster te ontslaan op eerdergenoemde grond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
II. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.C. de Rijke-Maas, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum