ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5328

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/9480 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting door ambtelijk verzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een registeraccountant en federatie-belastingconsulent, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had in 2002 aangifte gedaan voor het jaar 2000, waarbij hij een belastbaar inkomen van fl 557.583 had opgegeven. De inspecteur had echter bij de primitieve aanslag de fiscale oudedagsreserve van eiser niet correct behandeld, wat leidde tot een te laag vastgesteld belastbaar inkomen. Eiser had zijn ondernemingen in 2000 gestaakt en had recht op vrijval van de fiscale oudedagsreserve, maar dit was niet meegenomen in de aanslag. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan door de fout van een administratief medewerker niet te corrigeren. De navorderingsaanslag die daarop volgde, werd ten onrechte opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de belastingheffing en de gevolgen van ambtelijke fouten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/9480 IB/PVV
Uitspraakdatum: 8 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.] wonende te [Y.], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 557.583.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 20 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 21 december 2005, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft, buiten de daartoe door de rechtbank gestelde termijn, de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2006. Verschenen is de gemachtigde van eiser, [X.]. Namens verweerder is verschenen F.J. van Berkel.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser is registeraccountant en federatie-belastingconsulent. In maatschapsverband heeft hij een accountantskantoor annex belastingadvieskantoor gedreven. In 1994 heeft eiser zijn ondernemingen grotendeels, geruisloos, overgedragen aan zijn zoon. In 1997 is eiser 65 jaar geworden. Ultimo dat jaar bedroeg de stand van zijn fiscale oudedagsreserve fl 357.608. Op 31 oktober 2000 heeft eiser ook zijn resterende ondernemingen gestaakt en overgedragen aan derden. De fiscale oudedagsreserve is tot dan sinds 1997 ongewijzigd gebleven. Eiser heeft in 2002 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van fl 557.583 voor het jaar 2000. In het aangiftebiljet, met als bijlagen meegezonden de balansen, is als eigen vermogen van eisers onderneming per 31 december 2000 nihil ingevuld. Bij vraag 31.e van zijn aangiftebiljet heeft eiser verzocht de fiscale oudedagsreserve te doen afnemen met het bedrag van de premies voor lijfrenten die in het onderhavige jaar als persoonlijke verplichtingen in aanmerking zijn genomen, zijnde fl 100.000. Bij vraag 31.f. heeft hij een bedrag van
fl 257.608 ingevuld als afneming van de fiscale oudedagsreserve veroorzaakt door andere oorzaken.
2.2. De gegevens uit het aangiftebiljet zijn door een administratief medewerker met ervaring op het gebied van de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen uit het aangiftebiljet in het geautomatiseerde systeem ingevoerd. Vervolgens heeft die medewerker de zogenoemde CD-schermen ingevuld. Hierin worden de bijzonderheden van de aangifte overgenomen. Daarbij is verzuimd het vakje over staking aan te kruisen. Als gevolg daarvan is de fiscale oudedagsreserve, afgezien van het bedrag van fl 100.000 in verband met de lijfrenten dat wel is aangekruist, niet vrijgevallen hoewel dat in verband met het staken van de onderneming wel had moeten gebeuren. De voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 is vervolgens opgelegd naar een te laag belastbaar inkomen van fl 299.975.
2.3. De aanslagregelaar heeft nadien volstaan met een globale beoordeling van de gegevens zoals deze waren overgenomen in het geautomatiseerde systeem. Daarbij heeft hij ook de in de zogenoemde CD-schermen ingevoerde gegevens gecontroleerd. De aanslagregelaar had de fout van de administratief medewerkster kunnen verhelpen door alsnog het betreffende hokje aan te kruisen. Dit laatste is niet gebeurd. De primitieve aanslag is vervolgens opgelegd conform de voorlopige aanslag onder vermelding van de nieuwe stand van de oudedagsreserve op 31 december 2000 ten bedrage van fl 257.608. Bij de onderhavige navorderingsaanslag is alsnog rekening gehouden met de afneming van de fiscale oudedagsreserve als gevolg van het staken van de onderneming van eiser.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de bij het vaststellen van de primitieve aanslag over het jaar 2000 gemaakte fout aan het opleggen van een navorderingsaanslag van dat jaar in de weg staat.
3.2. Eiser stelt dat, nu de belastingdienst geen maatregelen heeft genomen om de bij herhaling gemaakte fout te voorkomen, deze fout voortvloeit uit het (onjuiste) inzicht van verweerder in de feiten of in het recht. Bovendien was de fout niet terstond als zodanig voor eiser kenbaar vanwege de zorgelijke gezondheidssituatie van zijn echtgenote in 2002.
3.3. Verweerder voert aan dat de administratief medewerker per abuis een intoetsfout heeft gemaakt en dat als gevolg van de onoplettendheid van de aanslagregelaar die fout bij het opleggen van de primitieve aanslag niet is hersteld. Dit heeft volgens verweerder geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in de primitieve aanslag over het jaar 2000 is vastgelegd. Deze vergissing is eiser kenbaar geweest althans had hem gelet op de aard van zijn werkzaamheden kenbaar moeten zijn.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot nihil.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vaststaat dat de primitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volkverzekeringen van eiser voor het jaar 2000 tot een te laag bedrag is vastgesteld als gevolg van het niet laten vrijvallen van het resterende deel van de fiscale oudedagsreserve ten bedrage van fl 257.608 zoals is bepaald in artikel 44f, eerste lid, onder c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Vaststaat ook dat eiser in zijn voor het jaar 2000 met bijlagen ingediende aangiftebiljet op de daarvoor aangewezen wijze melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat hij zijn alsdan nog resterende ondernemingen op 31 oktober 2000 heeft gestaakt en de volledige vrijval van de fiscale oudedagsreserve heeft opgenomen. Als gevolg hiervan is derhalve geen sprake van een voor navordering benodigd nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
4.2. Op grond van vaste jurisprudentie is bij afwezigheid van een nieuw feit in de voormelde zin navordering van de ten onrechte tot een te laag bedrag vastgesteld belastbaar inkomen, afgezien van de hier niet aan de orde zijnde kwade trouw bij eiser, alleen mogelijk voor zover sprake is van een kenbare ambtelijke fout die niet voortvloeit uit het onjuiste inzicht van de inspecteur in de feiten dan wel in het recht. Dit omdat als gevolg daarvan de aanslag niet in overeenstemming is vastgesteld met hetgeen verweerder daarbij voor ogen stond.
4.3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangevoerd en ter zitting desgevraagd bevestigd dat de aanslagregelaar bij de behandeling van de onderhavige aangifte van eiser heeft volstaan met een globale beoordeling van de gegevens. Er is derhalve sprake van een zogenoemde administratieve afdoening. Uit een dergelijke wijze van afdoening vloeit voort dat niet gezegd kan worden dat de aanslag niet in overeenstemming is met de aanslag zoals de inspecteur die beoogde vast te stellen gelijk de Hoge Raad heeft beslist in HR 25 oktober 1995, nr. 30 122, gepubliceerd in BNB 1996/35. In een dergelijke situatie moet het ervoor worden gehouden dat de inspecteur in het geheel geen voorstelling voor ogen heeft gehad omtrent de vaststelling van de hoogte van de aanslag. Dit brengt mee dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan welke niet kan berusten op een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing. De navorderingsaanslag is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de AWR, opgelegd.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E.J.W. Heithuis in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.