RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 06 / 58628 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [1982],
van Soedanese nationaliteit,
verblijvende in het Huis van Bewaring Zeist te Soesterberg,
V-nummer [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen, advocaat te Boxtel,
de Minister van Justitie (voorheen Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie)
verweerder,
gemachtigde: drs. K.A. Christiaans, werkzaam bij de IND.
Bij besluit van 29 november 2006 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft daarte-gen bij brief van 30 november 2006 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 december 2006. Eiser is daarbij in persoon verschenen. Als gemachtigde ter zitting is opgetreden mr. P.A. Blaas. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 december 2006 gesloten.
Bij brief van 15 december 2006 is namens eiser in verband met de door de Tweede Kamer aangenomen motie Dijsselbloem en de reactie daarop van het Kabinet, verzocht om heropening van het onderzoek. Op 19 december 2006 heeft de rechtbank het onderzoek heropend met het verzoek aan verweerder om – kort gezegd - aan te geven of eiser behoort tot de groep vreemdelingen van wie de uitzetting is opgeschort. Verweerder heeft deze vraag bij brief van 20 december 2006 ontkennend beantwoord. Hierop is namens eiser bij brief van 21 december 2006 gereageerd. Nadat beide partijen toestemming hebben verleend voor afdoening buiten zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Namens eiser is het volgende aangevoerd. De maatregel is van aanvang af onrechtmatig geweest wegens het ontbreken van zicht op uitzetting. Eiser is namelijk reeds tweemaal eerder in bewaring gesteld en beide keren is de maatregel na korte tijd opgeheven. Ten opzichte van deze twee eerdere inbewaringstellingen hebben zich geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan waardoor nu wel zicht op uitzetting zou bestaan. Voorts wordt aangevoerd dat eiser in 2000 asiel aangevraagd heeft en dat hij rechten kan ontlenen aan de moties Bos en Dijsselbloem. De gemachtigde van eiser is daarom van mening dat de maatregel van bewaring moet worden opgeheven.
2.3 De rechtbank stelt vast dat de gronden van het bestreden besluit niet in geschil zijn. Evenmin is in geschil dat die gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat de procedure tot de inbewaringstelling alsmede de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.4 In hetgeen is aangevoerd, vindt de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De eerdere inbewaringstellingen zijn niet opgeheven wegens het ontbreken van zicht op uitzetting, maar omdat andere belangen prevaleerden. Uit het enkele feit dat eiser reeds tweemaal eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten kan dan ook niet worden afgeleid dat thans geen zicht op uitzetting zou bestaan. Daarbij is nog van belang dat verweerder voornemens is een laissez-passer aanvraag in te dienen bij de Nigeriaanse autoriteiten, bij wie eiser nooit eerder is gepresenteerd.
Met betrekking tot het beroep op de moties Bos en Dijsselbloem, alsmede de reactie daarop van het Kabinet, wordt het volgende overwogen.
Op de motie Bos c.s. van 30 november 2006 (Kamerstukken II 2006/7, 19637 nr. 1106) is door verweerder gereageerd bij brieven van 5 en 7 december 2006 (Kamerstukken II 19637 nrs. 1109 en 1110). Op de motie Dijsselbloem c.s. van 12 december 2006 (Kamerstukken II 19637, nr. 1111) is door de minister-president gereageerd bij brief van 13 december 2006 (kenmerk 3058215). Door het Kabinet is blijkens die brief uiteindelijk besloten om ten aanzien van de groep ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het Project Terugkeer, gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom uit het project niet te effectueren wanneer dat op humanitaire bezwaren stuit, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. De uitzettingen van deze groep worden per direct opgeschort.
De opschorting van de uitzetting waartoe het kabinet heeft gesloten, heeft dus betrekking op ex-asielzoekers die onder het Project Terugkeer vallen. Ook in de motie Dijsselbloem c.s. werd overigens al uitdrukkelijk gesproken over vreemdelingen in het Project Terugkeer.
Verweerder heeft in het onderhavige geval onweersproken gesteld dat op 4 maart 2005 bericht van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is ontvangen dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser maakt aldus geen onderdeel uit van het Project Terugkeer, zodat eiser niet behoort tot de groep van wie de uitzetting is opgeschort. Er kan dan ook niet gezegd worden dat thans geen zicht op uitzetting bestaat of dat de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De door eiser overgelegde ‘Toelichting op kabinetsbesluit niet nemen onomkeerbare stappen’ , dat kennelijk een intern stuk is van de IND, doet hier niet aan af, nu daarin is vermeld: “Het gaat om vreemdelingen die op 13 december 2006 gelabeld waren in het kader van het project Terugkeer en die dus voldoen aan de criteria die in de brief aan de Tweede Kamer van 23 januari 2004 zijn opgenomen (inclusief de analoge groepen die ook aan deze criteria voldoen). Het gaat daarbij dus om vreemdelingen die zich bevinden in fase 0, 1, 2 en 3 én om vreemdelingen die nog niet ingestroomd zijn in de fasering, maar hiervoor nog wel in aanmerking komen. Voor de aanmeldingen vanuit de noodopvang betekent het dat alleen vreemdelingen die door de gemeente zijn aangemeld vóór 14 december 2006 tot de doelgroep behoren.
Ook is de beslissing van het kabinet niet van toepassing op vreemdelingen die reeds zijn uitgestroomd uit het project Terugkeer. Dit zijn vreemdelingen die administratief verwijderd zijn, zoals blijkt uit een opgemaakte M100 dan wel vreemdelingen die de van rijkswege gefinancierde opvang hebben verlaten. Evenmin is de beslissing van het kabinet van toepassing op vreemdelingen die op peildatum 13 december niet gelabeld waren als behorend tot het project Terugkeer.”
Gesteld noch gebleken is dat eiser wel gelabeld is als behorend tot het Project Terugkeer. De stelling dat bij het labelen sprake is van willekeur, is voorts onvoldoende onderbouwd.
Met betrekking tot hetgeen eisers gemachtigde heeft aangevoerd ten aanzien van de disproportionaliteit van de maatregel van bewaring, overweegt de rechtbank nog het volgende. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het aanwezig geachte onttrekkingsgevaar, niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft met name het risico dat eiser niet meer voor uitzetting beschikbaar zal zijn, zodra deze in zicht komt, niet hoeven aanvaarden.
2.5 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. E.H.T. Rademaker en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2006 in tegenwoordigheid van mr. W. Eggink als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.