RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 21 november 2006,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/1184 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LKR Warehousing B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
procureur mr. E. Grabandt,
advocaat mr. P.V. Kleijn te Utrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Koolwijk Logistics B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
gedaagde,
procureur mr. W. Heemskerk,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk worden aangeduid als 'LKR' en 'Koolwijk'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 november 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. LKR heeft Koolwijk enkele jaren voorzien van uitzendkrachten voor het laden en lossen van containers op het terrein van Koolwijk.
1.2. Op 7 juni 2005 hebben de arbeidsinspectie en het UWV geconstateerd dat bij Koolwijk vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning aan het werk waren.
1.3. Koolwijk heeft een bedrag van € 83.909,28 aan facturen van LKR onbetaald gelaten.
1.4. Koolwijk heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter onder zichzelf conservatoir beslag gelegd ten laste van LKR op voormelde vordering van € 83.909,28. Bij het verlenen van het verlof heeft de voorzieningenrechter de vordering voorlopig begroot op € 109.000,--.
1.5. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 november 2005 is Koolwijk veroordeeld tot betaling aan LKR van € 83.909,28, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 10 oktober 2005.
1.6. Koolwijk heeft LKR gedagvaard tegen de zitting van 11 oktober 2006 in een bodemprocedure terzake van aansprakelijkheid voor verwachte naheffingen en boetes van de arbeidsinspectie.
1.7. Koolwijk heeft geweigerd het beslag op te heffen tegen een door LKR te stellen bankgarantie van € 83.909,23.
1.8. Bij brief van 12 oktober 2006 heeft de arbeidsinspectie aan Koolwijk bericht voornemens te zijn haar een boete van € 184.000,-- op te leggen naar aanleiding van de bij de inspectie in juni 2005 geconstateerde overtreding van de Wet arbeid Vreemdelingen.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
LKR vordert -zakelijk weergegeven- opheffing van het door Koolwijk gelegde conservatoir eigenbeslag zodra Fortis aan Koolwijk de originele bankgarantie danwel overeenkomstig het Rotterdamse model of het NVB formulier tot een bedrag van € 83.909,28 eventueel verhoogd met de vervallen rente, heeft overgelegd alsmede veroordeling tot betaling van eenzelfde bedrag, vermeerderd met rente.
Daartoe voert LKR aan, dat Koolwijk de aangeboden bankgarantie niet kan weigeren, nu daarmee voldoende zekerheid wordt gesteld in de zin van artikel 705 lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.).
Koolwijk voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Als meest verstrekkend verweer voert Koolwijk aan dat LKR onvoldoende belang zou hebben bij haar vordering. Volgens haar kan LKR niet vorderen dat het beslag wordt opgeheven als voldoende zekerheid wordt gesteld, nu deze vordering in het hiervoor onder 1.5 genoemde vonnis van 14 november 2005 reeds aan de orde is geweest en toen is afgewezen. Op deze grond zou LKR niet-ontvankelijk in haar vordering moeten worden verklaard.
Nu Koolwijk de concreet door LKR aangeboden bankgarantie weigert, heeft LKR thans voldoende belang bij haar vordering. Zij kan in haar vordering worden ontvangen.
3.2. Kern van dit geschil is de vraag of LKR door het aanbieden van de onderhavige bankgarantie voldoende zekerheid heeft gesteld, zodat het beslag dient te worden opgeheven. Artikel 705 lid 2 Rv. schrijft (onder meer) voor dat een beslag dient te worden opgeheven wanneer het beslag is gelegd voor een geldvordering en voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
3.3. Een bankgarantie voor eenzelfde bedrag als waarvoor het beslag is gelegd zal mitsdien over het algemeen voldoende zekerheid in de zin van artikel 705 lid 2 Rv opleveren. Onder omstandigheden dient het beslag ook te worden opgeheven indien voor een lager bedrag zekerheid wordt geboden. Het conservatoir beslag strekt er immers toe te waarborgen dat het beslagene als verhaalsobject kan dienen voor de gepretendeerde vordering. Dit doel is verwezenlijkt als de waarde van het beslagene dan wel het bedrag waartoe het beslag doel heeft getroffen, daadwerkelijk tot verhaal strekt. Vaststaat dat het beslag doel heeft getroffen tot een bedrag van € 83.909,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2005. Dat betekent dat door zekerheidstelling van voormeld bedrag het doel van het beslag is gerealiseerd. Voor zover in dit verband is aangevoerd dat het beslagen bedrag ook rente van 3 à 4% op jaarbasis genereert welke rente eveneens onder het beslag valt, wordt hieraan voorbij gegaan. Hierbij wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat, nu het gaat om eigenbeslag, door Koolwijk het onderhavige bedrag vanaf de datum van beslaglegging als zodanig daadwerkelijk op een rentedragende rekening is geparkeerd.
3.4. Ter zitting heeft Koolwijk laten weten dat zij voornemens is verlof tot eigenbeslag te vragen voor een bedrag van € 239.000,-- aangezien, gegeven het voornemen van de arbeidsinspectie (zie hiervoor onder 1.8) haar (eventuele) vordering op LKR veel hoger blijkt te zijn dan het in eerste instantie door haar begrote bedrag. Wat daar verder van zij, dit laat onverlet hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen. De overige stellingen van Koolwijk behoeven, gegeven het voorgaande, geen verdere bespreking.
3.5. Nu Koolwijk reeds bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 14 november 2005 (zie hiervoor onder 1.5.) tot betaling van € 83.909,28 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2005 is veroordeeld, heeft LKR geen belang bij een nieuwe veroordeling tot betaling van dit bedrag.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden toegewezen op na te melden wijze. Koolwijk zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
heft op het conservatoire beslag dat Koolwijk onder zichzelf heeft doen leggen ten laste van LKR op de vordering van € 83.909,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2005 tot de dag van voldoening, zodra namens LKR aan Koolwijk een bankgarantie is verstrekt overeenkomstig het Rotterdams model danwel het NVB-formulier voor voormeld bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2005;
veroordeelt Koolwijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van LKR begroot op € 1.135,32, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 248,-- aan griffierecht en € 71,32 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.