ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5116
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van vreemdeling met Iraakse nationaliteit en toepassing van de maatregel van bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren in 1974 te Sulaimanya, Irak. De vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, was op 29 november 2006 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 december 2006, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.J. de Boer, en de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd vertegenwoordigd door drs. B. Wezeman van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND).
De rechtbank oordeelde dat er op dat moment onvoldoende grond was om te concluderen dat er geen concreet zicht op uitzetting was. De vreemdeling had zich beroepen op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 8 december 2006, maar de rechtbank stelde vast dat deze uitspraak niet van toepassing was op de huidige situatie, aangezien het daar ging om een reeds geplande uitzetting die was geannuleerd. De rechtbank wees erop dat het Kabinet had besloten om gedurende de demissionaire periode geen gedwongen uitstroom uit het Project Terugkeer te effectueren, maar dat dit alleen gold als gedwongen verwijdering op humanitaire bezwaren stuitte.
De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling, die rechtmatig verwijderbaar was, niet kon aantonen dat er humanitaire bezwaren waren die zijn uitzetting zouden kunnen tegenhouden. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.