ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5087

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 27100
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het middelenvereiste voor verblijf bij partner in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Indonesische vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel verblijf bij haar echtgenoot. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, waarbij verweerder stelde dat de hoofdpersoon niet over voldoende zelfstandige middelen van bestaan beschikte om aan het middelenvereiste te voldoen. Dit geschil spitste zich toe op de vraag of het beleid van verweerder, dat alleen het laagste maandelijkse bedrag aan overwerkvergoeding mocht worden opgeteld bij het nettoloon, als kennelijk onredelijk moest worden beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat het beleid van verweerder inderdaad kennelijk onredelijk was, omdat het niet rekening hield met de gebruikelijke omstandigheden in een arbeidsverhouding, zoals ziekte en vakantie. De eis dat het netto-inkomen onafgebroken ten minste twaalf maanden moest worden aangevuld met het laagste maandelijkse bedrag aan overwerkvergoeding, was niet realistisch en maakte het voor de hoofdpersoon nagenoeg onmogelijk om aan het middelenvereiste te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen en niet op de juiste wijze was gemotiveerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen veertien weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de inkomenssituatie van de hoofdpersoon in vreemdelingenzaken, vooral wanneer er sprake is van een gezinssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 27100
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 december 2006
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboorte datum] 1971, van Indonesische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.C. de Zeeuw, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verdoner, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 30 januari 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel verblijf bij echtgenoot de heer [naam echtegenoot]. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 22 maart 2006 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 6 april 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 24 mei 2006 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 1 juni 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2006. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens is ter zitting verschenen de echtgenoot van eiseres, de heer [naam echtgenoot] (hierna: de hoofdpersoon).
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is op [huwelijks datum] 2004 gehuwd met de hoofdpersoon. Er is reeds tweemaal een adviesaanvraag ingediend voor afgifte van een mvv, maar daar is negatief op beslist. Op 12 november 2005 is de zoon van eiseres en de hoofdpersoon geboren. Bij de aanvraag van 30 januari 2006 is ook een aanvraag gedaan voor de minderjarige zoon onder de beperking ‘verblijf bij vader’. In eerste instantie is deze aanvraag afgewezen en is er ook tegen dat besluit op 6 april 2006 bezwaar ingediend. Op 24 mei 2006 heeft de Visadienst schriftelijk laten weten dat zij het bezwaar gegrond verklaren en dat zij er geen bezwaar tegen hebben wanneer de Nederlandse vertegenwoordiging te Jakarta een mvv verstrekt aan de minderjarige zoon.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoofdpersoon niet over voldoende zelfstandige middelen van bestaan beschikt om te voldoen aan het middelenvereiste. Op grond van het beleid, neergelegd in B1/2.2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), worden overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel, ook als zelfstandige middelen van bestaan aangemerkt. Alleen het laagste maandelijkse bedrag mag worden opgeteld bij het contractueel vastgestelde nettoloon en het is niet toegestaan de over een heel jaar extra verdiende inkomsten te middelen om dit vervolgens bij het nettomaandinkomen op te tellen. Dientengevolge kan alleen het bedrag van € 40,03 structureel bij het netto maandinkomen worden opgeteld. Tevens is het bezwaarschrift kennelijk ongegrond en wordt afgezien van de hoorplicht.
2.4 Eiseres heeft hier tegen ingebracht dat het in strijd is met de redelijke beleidsvorming wanneer verweerder het allerlaagste bedrag van de verdiende zondagstoeslagen als het structurele bedrag aanmerkt. In een redelijke beleidsvoering moet worden uitgegaan van het gemiddelde bezien over een langere periode. Bovendien blijkt uit het gemiddeld inkomen per jaar voldoende dat de hoofdpersoon in staat is op het juiste niveau inkomen te genereren. Eiseres heeft een verklaring van de werkgever van de hoofdpersoon overgelegd, waarin staat dat diens maandloon gemiddeld € 1.370,00 per maand bedraagt inclusief zondagstoeslag. Dat dit bedrag niet alleen per jaar, maar ook per maand zou moeten worden verdiend, overschrijdt de grens van redelijkheid, nu dit zou betekenen dat de hoofdpersoon nooit voor kortere perioden op vakantie kan gaan of voor een kortere periode enkele uren minder kan werken, omdat geen rekening kan worden gehouden met het meerdere inkomen dat is verdiend in de andere maanden. Bovendien is geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar en heeft verweerder zijn hoorplicht geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.6 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.7 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.8 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, verleend aan het in artikel 3.14 Vb genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 Vb bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 Vb genoemde voorwaarden.
2.9 In de Vc heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie beleidsregels over de toepassing van deze bepalingen vastgesteld. In B1/2.2.3.1 Vc is bepaald dat overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel als zelfstandige middelen van bestaan worden aangemerkt in de zin van de Vw. Hiervoor geldt overigens dat het contractueel vastgelegd netto-inkomen ten minste 70% van de Abw-norm voor de desbetreffende categorie dient te bedragen; het netto-inkomen dient onafgebroken ten minste twaalf maanden te worden aangevuld met de overwerkvergoeding of onregelmatigheidstoeslag; slechts het laagste maandelijkse bedrag aan overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag of fooien mag worden opgeteld bij het contractueel vastgestelde netto-maandloon (salaris, soldij), het is niet toegestaan de over een heel jaar extra verdiende inkomsten te middelen en dat op te tellen bij het netto-maandinkomen.
2.10 In de eerste plaats is niet in geschil dat het contractueel vastgestelde netto-inkomen van de hoofdpersoon gelijk is aan ten minste 70% van de Awb-norm voor de desbetreffende categorie. Voorts is niet in geschil dat de zondagstoeslagen die de hoofdpersoon verdient structureel zijn. Blijkens de overgelegde loonstroken heeft de hoofdpersoon in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag iedere maand een bedrag aan zondagstoeslag ontvangen, variërend tussen € 190,47 (februari 2005) en € 40,03 (september 2005). Volgens het geldende beleid wordt deze zondagstoeslag gezien als zelfstandig inkomen uit arbeid en mag dit worden meegenomen in de berekening van het netto-maandinkomen.
2.11 Het geschil spitst zich toe op de vraag of het beleid van verweerder, waarin hij stelt dat alleen het laagst maandelijkse bedrag mag worden opgeteld bij het contractueel vastgestelde nettoloon en het niet is toegestaan de over een heel jaar extra verdiende inkomsten te middelen om dit vervolgens bij het nettomaandinkomen op te tellen, als kennelijk onredelijk moet worden beschouwd.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat er kan worden gesproken van kennelijk onredelijk beleid voor zover het de eis betreft dat het netto-inkomen onafgebroken ten minste twaalf maanden dient te worden aangevuld met het laagste maandelijkse bedrag aan overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag of fooien om te kunnen voldoen aan de hoogte van het gestelde middelenvereiste. Bij deze invulling van het beleid wordt geen rekening gehouden met hetgeen in een arbeidsverhouding algemeen gebruikelijk is, zoals het optreden van ziekte en het opnemen van vakantie en is het feitelijk nagenoeg onmogelijk om via (zondags)toeslagen te kunnen voldoen aan het middelenvereiste.
2.13 Indien de hoofdpersoon in een maand, bijvoorbeeld door ziekte of vakantie, niet of onvoldoende in staat is op zondagen te werken en volgens het beleid alleen het laagste maandelijkse bedrag kan worden opgeteld bij het netto-maandinkomen, dan is de consequentie van dit beleid dat de hoofdpersoon door die éne maand dat gehele jaar nimmer meer kan voldoen aan de gestelde hoogte van het middelenvereiste. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onderdeel van het beleid als kennelijk onredelijk te beschouwen.
2.14 Los van de vraag of de hoofdpersoon bij een andere invulling van het beleid wel aan het middelenvereiste zou voldoen, is de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en niet op juiste wijze gemotiveerd door de uitsluitende bijtelling van € 40,03 bij het contractuele maandloon.
2.15 Eiseres heeft zich voorts beroepen op schending van de hoorplicht.
2.16 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Awb stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
2.17 Gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd (waaronder de verklaring van de werkgever), bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was niet op voorhand uitgesloten dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Dit geldt te meer nu verweerder het bezwaar ten aanzien van de aanvraag van de minderjarige zoon gegrond heeft verklaard en zich op het standpunt heeft gesteld geen bezwaar te hebben tegen een afgifte van een mvv, terwijl in het geval van eiseres verweerder zich wel verzet tegen afgifte van een mvv. In een dergelijke situatie verdient de inkomenssituatie van de hoofdpersoon een zeer zorgvuldig onderzoek. Verweerder heeft gelet op het voorgaande ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en ten onrechte afgezien van het horen van eiseres.
2.18 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.19 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
3.1 De rechtbank:
3.2 verklaart het beroep gegrond;
3.3 vernietigt het bestreden besluit;
3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van veertien weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 6 april 2006, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,--
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, rechter, en op 5 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.C.G. Beentjes, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.