ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4540
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na staandehouding zonder voldoende grond
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die op 21 september 2006 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding van eiser onrechtmatig was, omdat uit het proces-verbaal niet bleek op basis van welke concrete feiten en omstandigheden de motoragent een redelijk vermoeden had om de bestuurder van het voertuig te vorderen tot stilstand te komen. De rechtbank oordeelde dat de belangen die met de bewaring gediend zouden zijn, niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in de procedure. Hierdoor was de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft de bewaring opgeheven en eiser schadevergoeding toegekend voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 1035,00, gebaseerd op richtlijnen voor immateriële schadevergoeding bij inverzekeringstelling. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toepassing van de wet bij vreemdelingenbewaring en de noodzaak om de rechten van individuen te waarborgen, zelfs in het kader van vreemdelingenrecht.
De rechtbank heeft de beslissing genomen in het openbaar, waarbij de rechter mr. E.H.M. Druijf de uitspraak heeft gedaan en mr. J.M.M. de Win als griffier aanwezig was. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de bevoegdheden van de autoriteiten bij vreemdelingenbewaring en de bescherming van de rechten van vreemdelingen onderstreept.