ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4540

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/45990
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na staandehouding zonder voldoende grond

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die op 21 september 2006 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding van eiser onrechtmatig was, omdat uit het proces-verbaal niet bleek op basis van welke concrete feiten en omstandigheden de motoragent een redelijk vermoeden had om de bestuurder van het voertuig te vorderen tot stilstand te komen. De rechtbank oordeelde dat de belangen die met de bewaring gediend zouden zijn, niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in de procedure. Hierdoor was de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd.

De rechtbank heeft de bewaring opgeheven en eiser schadevergoeding toegekend voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 1035,00, gebaseerd op richtlijnen voor immateriële schadevergoeding bij inverzekeringstelling. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toepassing van de wet bij vreemdelingenbewaring en de noodzaak om de rechten van individuen te waarborgen, zelfs in het kader van vreemdelingenrecht.

De rechtbank heeft de beslissing genomen in het openbaar, waarbij de rechter mr. E.H.M. Druijf de uitspraak heeft gedaan en mr. J.M.M. de Win als griffier aanwezig was. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de bevoegdheden van de autoriteiten bij vreemdelingenbewaring en de bescherming van de rechten van vreemdelingen onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/45990
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2006
inzake
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1972, nationaliteit Turkse,
verblijvende te Rotterdam in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr.drs. J. Hemelaar,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde drs. J.M.C. Vissers.
Procesverloop
Op 21 september 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Op 21 september 2006 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Het beroep is behandeld op de zitting van 2 oktober 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is – voor zover thans relevant, zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit het proces-verbaal van staandehouding niet is gebleken hoe is geconstateerd dat het voertuig waarin eiser is staandegehouden een transportbusje was waarin werknemers zaten op weg naar werk. Van de buitenkant van het busje is geen beschrijving gegeven. Voorts is in het proces-verbaal van staandehouding niet terug te vinden wie de motoragent was die de bus dwong tot stoppen voor controle, noch is inzicht gegeven in zijn of haar beweegredenen tot het laten stoppen van deze bus.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het bij de processtukken gevoegde proces-verbaal van bevindingen is het volgende gebleken. In de periode van 25 juli 2006 tot en met 4 september 2006 zijn in een gebied in Den Haag, dat als uitvalsroute naar het tuinbouwgebied Westland wordt gebruikt, 49 personenbusjes gecontroleerd op basis van de Wegenverkeerwet. De busjes werden gecontroleerd tussen de tijdstippen 5.00 uur en 7.00 uur. In de gecontroleerde voertuigen bevonden zich 187 mensen welke voor het overgrote deel van buitenlandse afkomst bleken te zijn. Van de 105 inzittenden welke vrijwillig hun persoonsgegevens opgaven bleken er 17 niet rechtmatig in Nederland te zijn.
4. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze controles heeft in voornoemd gebied op 21 september 2006 een controle plaatsgevonden op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Blijkens de processen-verbaal die in de zaken zijn opgemaakt is de werkwijze aldus geweest dat een motoragent de bestuurders van verschillende busjes heeft gevorderd zijn voertuig over te brengen naar de mr. P. D. Fortuynweg te Den Haag. Aldaar zijn uiteindelijk door andere toezichthouders meerdere vreemdelingen, die zich in de busjes bevonden, vreemdelingrechtelijk staandegehouden.
5. Met de gemachtigde van eiser is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van staandehouding niet inzichtelijk is geworden op grond van welke concrete feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 51 van de Vw 2000, bij de motoragent een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden is gerezen welke bij hem de bevoegdheid deed ontstaan om de bestuurder van het voertuig te vorderen zijn vervoermiddel tot stilstand te brengen en naar een door hem aangewezen plaats over te brengen teneinde het voertuig te (laten) onderzoeken. Noch uit het proces-verbaal van bevindingen, noch uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt immers waarom de motoragent juist onderhavig busje heeft geselecteerd voor controle.
6. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat reeds nu artikel 51 niet juist is toegepast, ook de daarop volgende staandehouding, ophouding en inbewaringstelling onrechtmatig zijn.
7. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In casu heeft verweerder geen belangen gesteld op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de niet-rechtmatige staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. De omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gediende belang van de openbare orde geven daar evenmin blijk van. Gelet hierop en de belangen, ter bescherming waarvan het geschonden voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd.
8. Het ingestelde beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven.
9. Nu het voorgaande reeds tot opheffing van de bewaring leidt, behoeft hetgeen overigens door de gemachtigde van eiser is aangevoerd geen bespreking.
10. Nu de bewaring blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is geweest, acht de rechtbank termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring wordt opgeheven, te weten 4 oktober 2006, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 21 september 2006 tot en met 3 oktober 2006 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In totaal bedraagt de schadevergoeding 5 x 95,00 en 8 x € 70,00, is € 1035,00.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
12. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
13. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 4 oktober 2006;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1035,00;
- veroordeelt verweerder in de door de eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op
€ 644,00, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. de Win als griffier op 4 oktober 2006.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 1035,00,- (ZEGGE; DUIZENDVIJFENDERTIG EURO)