ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4504

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/53806
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting financiële verstrekkingen aan asielzoeker wegens inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de stopzetting van financiële verstrekkingen aan eiseres, een asielzoeker, door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De rechtbank oordeelde dat eiseres vanaf juni 2003 en 2004 inkomsten uit arbeid had, wat leidde tot besluiten van het COA om de totale kosten van haar opvang als eigen bijdrage in te houden. De rechtbank stelde vast dat deze besluiten moeten worden aangemerkt als besluiten tot vaststelling van de verschuldigde vergoeding in de kosten van opvang over de periode van juli 2003 tot en met december 2004, en dat deze besluiten op een publiekrechtelijk rechtsgevolg zijn gericht, gebaseerd op artikel 20, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005.

De rechtbank overwoog dat het aan eiseres was om aan te tonen dat zij niet over voldoende middelen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien, maar dat zij hierin niet slaagde. Eiseres had aangevoerd dat het totaalbedrag aan verstrekkingen te hoog was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van de beschikbare loonstroken en jaaropgaven mocht concluderen dat eiseres voldoende inkomen had. De rechtbank wees erop dat eiseres niet had aangetoond dat zij minder had ontvangen dan op de loonstroken stond aangegeven.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S.M. Schothorst, voorzitter, en is bekendgemaakt op 6 december 2006. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/53806
inzake: [eisers], geboren op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. G.C.A.J. Adang, advocaat te Utrecht,
tegen: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro, werkzaam bij de afdeling juridische zaken van verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij 17 separate besluiten van 28 januari 2005 heeft verweerder aangegeven de totale kosten van de opvang van eiseres in de periode van 1 maart 2003 tot en met 31 december 2004 als eigen bijdrage in te houden. Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 30 november 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 18 januari 2006. Op 15 december 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
3. Bij besluit van 21 maart 2006 heeft verweerder bepaald dat over de maanden maart 2003 tot en met juni 2003 geen vergoeding is verschuldigd in de kosten van opvang. Verweerder heeft de totale bijdrage die eiseres is verschuldigd in dit besluit vastgesteld op € 7098,44.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 21 maart 2006.
4. Op 21 maart 2006 is het verweerschrift van verweerder ter griffie ontvangen.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2006. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek ter zitting wordt hervat op een nader te bepalen datum en tijdstip omdat was gebleken dat verweerder niet behoorlijk was uitgenodigd voor de zitting. Het onderzoek ter zitting is hervat op 26 september 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer S. Braafheid, tolk in de Engelse taal. Het onderzoek ter zitting is ex artikel 8:64, eerste lid, van de Awb geschorst teneinde eiseres de gelegenheid te geven om inhoudelijk te reageren op de pleitnota van verweerder. Bij schrijven van 2 oktober 2006 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd, waarna verweerder bij brief van 4 oktober 2006 haar standpunt nog nader heeft toegelicht. Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
6. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 oktober 2006 gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. In de verschillende besluiten van 28 januari 2005 is aangegeven dat de totale kosten van opvang over de in dat besluit bedoelde peilmaand als eigen bijdrage worden ingehouden. Bepaald is dat daartoe de wekelijkse financiële verstrekkingen voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven voor de sociale eenheid van eiseres zullen worden stopgezet en worden gebruikt om de maximale bijdrage af te lossen.
Blijkens de overwegingen van de bestreden besluiten is verweerder tot inhouding van de kosten van opvang overgegaan omdat gebleken is dat eiseres in de periode van juli 2003 tot en met december 2004, alsmede gedurende het gehele jaar 2004 inkomsten uit illegale arbeid heeft genoten. Volgens verweerder is eiseres derhalve, op grond van artikel 20, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005, aan verweerder een bijdrage verschuldigd in de kosten van haar opvang.
Gelet op de langdurige periode waarin eiseres heeft gewerkt, heeft verweerder aangenomen dat eiseres over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van haar bestaan te voorzien. Volgens verweerder ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat hiervan niet kan worden uitgegaan, nu uitsluitend eiseres inzage kan geven in haar financiële situatie. Eiseres was daartoe echter niet in staat.
In verband met de medische situatie van eiseres zijn de verstrekkingen met ingang van april 2005 gedeeltelijk hervat. Het betreft de eetcomponent van € 24,15 en € 11,25 voor de werkzaamheden die eiseres in de opvangvoorziening verricht.
2. Artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005 luidt als volgt:
Indien een asielzoeker die verblijft in een opvangvoorziening beschikt over een vermogen groter dan de vermogensgrens ex artikel 34 van de Wet Werk en Bijstand of inkomsten heeft, anders dan een uitkering op grond van de Kinderbijslagwet of op basis van deze regeling, is die asielzoeker aan het orgaan een vergoeding verschuldigd in de kosten van zijn opvang alsmede van de opvang van zijn gezinsleden. De tegemoetkoming bedraagt per maand ten hoogste de economische waarde van de aan een asielzoeker feitelijk geboden verstrekkingen, vermeerderd met de economische waarde van de aan ieder gezinslid feitelijk geboden verstrekkingen, met dien verstande dat de vergoeding niet meer bedraagt dan het bedrag van het in de eerste volzin bedoelde vermogen of de in de eerste volzin bedoelde inkomsten.
3. De rechtbank stelt voorop dat de besluiten van 28 januari 2005, zoals gewijzigd bij het besluit van 21 maart 2006, moeten worden aangemerkt als besluiten tot vaststelling dat vergoeding verschuldigd is in de verleende kosten van opvang over de maanden juli 2003 tot en met december 2004, alsmede tot verrekening daarvan bij wijze van eigen bijdrage over de op dat moment nog te verlenen verstrekkingen. De besluiten tot vaststelling dat een vergoeding verschuldigd is, vinden rechtstreeks grondslag in artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005 en zijn dientengevolge op een publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht. Het voorgaande geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor het besluit tot verrekening van het teruggevorderde bedrag bij wijze van eigen bijdrage. Hoewel dit niet uitdrukkelijk uit de bewoordingen blijkt, kan deze bevoegdheid naar het oordeel van de rechtbank eveneens worden ontleend aan artikel 20, tweede lid, van de Rva. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het systeem van de Rva 2005 betreffende opvang en het verlenen van verstrekkingen gedurende de opvang en in de omstandigheid dat de bevoegdheid tot verrekening als een accessoire bevoegdheid moet worden beschouwd. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 7 oktober 2003, 00/6414 AAW, gepubliceerd in JB 2003/352 en 2 augustus 1995, AAW/WAO 94/213, LJN ZB2259.
4.1 Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroepschrift als bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. Omdat pas in het besluit op bezwaar verweerder de hoogte van het te vorderen bedrag cijfermatig nader heeft onderbouwd, dient volgens eiseres het besluit op bezwaar als een besluit te worden opgevat waar nog bezwaar tegen openstaat.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat het besluit op bezwaar een zodanig ander karakter heeft dat dit besluit niet meer als een besluit op bezwaar kan gelden. Ook in de verschillende besluiten van 28 januari 2005 is het te innen bedrag per maand vermeld. Het enkele feit dat verweerder het totaalbedrag dat eiseres moest terug betalen pas in het besluit op bezwaar heeft meegedeeld kan niet tot het oordeel leiden dat dit besluit als een besluit moet worden aangemerkt waartegen bezwaar moet worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld.
5.1 Eiseres heeft voorts betoogd dat het totaal dat aan verstrekkingen is ingehouden te hoog is, nu zij minder salaris heeft ontvangen dan het bedrag dat staat aangegeven op de loonstroken omdat het salaris aan de tussenpersoon werd uitgekeerd en deze een gedeelte inhield alvorens eiseres het salaris kreeg, alsmede omdat zij met zwangerschapsverlof is geweest gedurende de periode dat zij heeft gewerkt.
5.2 Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
5.3 Bij het besluit van 21 maart 2006 heeft verweerder de stukken gevoegd waarop het besluit tot terugvordering is gebaseerd. Bijgevoegd zijn loonstroken in 2003 vanaf week 28 en de jaaropgave 2004 ten name van [naam]. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op naam van [naam] arbeid heeft verricht, waarvoor zij loon heeft ontvangen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij het nemen van het bestreden besluit van deze informatie mogen uitgaan. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij zelf maar een deel van dit salaris heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat eiseres op geen enkele wijze heeft aannemelijk gemaakt dat zij minder heeft ontvangen dan op de loonstroken staat aangegeven. Voornoemd standpunt dient naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek door eiseres zelf te worden onderbouwd, nu het in zoverre om gegevens gaat waarover eiseres redelijkerwijs de beschikking heeft dan wel kan krijgen. Ook bij een belastende beschikking zoals thans in geding, reikt de onderzoeksplicht van verweerder niet zo ver dat verweerder had moeten onderzoeken welk deel van het uitgekeerde salaris daadwerkelijk bij eiseres is terechtgekomen.
5.4 Het standpunt dat eiseres minder loon heeft ontvangen omdat zij met zwangerschapsverlof is geweest, is pas in beroep voor het eerst naar voren gebracht. Eiseres heeft deze omstandigheid niet reeds in de bezwaarfase naar voren gebracht waardoor verweerder niet in de gelegenheid is geweest daar bij het nemen van het bestreden besluit rekening mee te nemen. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
6.1 Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte meent dat zij na 2004 over voldoende bestaansmiddelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien en verweerder ten onrechte geen beslagvrije voet hanteert, zoals die wel geldt voor ontvangers van een uitkering krachtens de WWB.
6.2 Deze beroepsgrond kan niet slagen, reeds omdat het feitelijke grondslag mist nu is gebleken, en door eiseres niet betwist, dat verweerder sinds april 2005 de financiële toelagen voor eiseres gedeeltelijk heeft hervat. Deze verstrekkingen bestaan uit de eetcomponent van de oorspronkelijke verstrekkingen en een vergoeding voor de werkzaamheden die eiseres op het centrum verricht. Bovendien wordt eiseres opvang verleend waardoor zij onderdak heeft en is zij voor ziektekosten verzekerd. Hieruit blijkt dat feitelijk al een beslagvrije voet wordt gehanteerd.
7. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
8. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2006 door mr. drs. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: YJ
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.