RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 05/52275 BEPTDN/BE
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1981,
van Sierraleoonse nationaliteit,
IND dossiernummer 0112.28.4060,
eiser,
gemachtigde: mr. M.F. Kiers, advocaat te Deventer;
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. K. Bijkerk ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop
Op 16 maart 2004 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het ondergaan van medische behandeling” ingediend. Bij besluit van 23 juni 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 5 juli 2005 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 31 oktober 2005 ongegrond verklaard. Bij brief van 21 november 2005, aangevuld bij schrijven van 19 december 2005, is daartegen beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 11 september 2006 behandeld. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Bij uitspraak van 15 september 2006 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld uiterlijk tot 15 november 2006 de uitslag over te leggen van de contra-expertise.
Op 20 oktober 2006 is de uitslag van de conta-expertise overgelegd. De gemachtigde van eiser heeft op 23 oktober 2006 daarop een reactie gegeven. Verweerder heeft geen reactie hierop gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 november 2006. Eiser is niet verschenen maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Toetsingskader
In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Standpunten
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Allereerst stelt verweerder dat niet in geding is dat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, hetgeen vereist is ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
Eiser valt niet onder de vrijstellingscategorie genoemd in artikel 17, eerste lid, onder c, Vw 2000 (voor wie gelet op zijn gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen).
Teneinde te onderzoeken of eiser vanwege zijn gezondheidstoestand zou kunnen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste heeft verweerder op 13 december 2004 om advies gevraagd aan de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Vervolgens is er een rapport uitgebracht door de medisch adviseur van het BMA d.d. 8 februari 2005. Uit het rapport is gebleken dat eiser in staat wordt geacht om te reizen met gangbare vervoersmiddelen. Er zijn wel aanwijzingen dat enige voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk de mogelijkheid om zijn medicatie regelmatig in te nemen en gekoeld te bewaren. Voorts dient er zekerheid te bestaan over de mogelijkheid om na aankomst adequaat behandeld te worden voor de klachten. Indien naar Sierra Leone wordt gereisd, kan hieraan echter niet worden voldaan. Weliswaar blijkt uit het BMA advies dat sprake is van ernstig verstoorde immuniteit en dat staken van de behandeling zal kunnen leiden tot het ontstaan van een levensbedreigende infectie die tot een acute medische noodsituatie op korte termijn kan leiden. Maar nu de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende is komen vast te staan, is het niet mogelijk te toetsen of de behandeling mogelijk is in het land waarnaar eiser zal worden uitgezet omdat niet kan worden vastgesteld welk land dat is. Verweerder merkt op dat deze gevolgen geheel voor rekening en risico komen van eiser.
Voorts stelt verweerder dat eiser zijn stelling dat hij in het geheel niet kan reizen, en dat het standpunt van het BMA hieromtrent onjuist is, op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Eiser heeft geen tegenonderzoek laten doen waaruit zou kunnen blijken dat hetgeen de arts van het BMA heeft geconcludeerd, niet correct is. Het overgelegde document van Isala Klinieken van 6 oktober 2003 van de internist Groeneveld leidt volgens verweerder niet tot een andere conclusie, nu uit het BMA-advies van 8 februari 2005 is gebleken dat deze internist aan het BMA informatie heeft verstrekt op grond waarvan genoemd BMA-advies is geschreven. De stelling van eiser dat hij niet kan reizen, volgt verweerder niet.
Eiser heeft voorts zijn gestelde identiteit en nationaliteit op geen enkele wijze aangetoond. Uit de overgelegde verklaring van de Sierraleoonse ambassade blijkt op geen enkele wijze dat eiser de gestelde Sierraleoonse nationaliteit heeft. Voorts is niet gebleken dat eiser andere middelen heeft aangewend om identiteitsdocumenten te verkrijgen, zoals het aanschrijven van familie of vrienden of instellingen in zijn gestelde land van herkomst. Eiser heeft geen serieuze pogingen ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Het dient voor rekening en risico van eiser te komen dat hij de verzoeken van verweerder om een geldig paspoort te overleggen, onvoldoende heeft onderkend. Het had op de weg van eiser gelegen om tijdig rechtshulp in te roepen indien hij iets niet zou begrijpen.
Voorts is verweerder van mening dat eisers stelling dat hij niet zal worden geholpen bij de ambassade als hij geen originele documenten heeft, op geen enkele wijze onderbouwd, zodat ook deze stelling niet wordt gevolgd. Verweerder stelt dat eiser op geen enkele wijze zijn identiteit en nationaliteit aangetoond heeft en in verband hiermee op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser stelt zich op de volgende standpunten.
In tegenstelling tot hetgeen verweerder heeft gesteld omtrent de afwijzing van de mvv-aanvraag is voor een verblijfsvergunning op grond van medische noodsituatie geen mvv vereist, maar is wel als voorwaarde gesteld dat men in het bezit dient te zijn van een paspoort waarmee men zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen. Eiser stelt dat een medewerkster van de Sierraleoonse ambassade heeft verklaard dat nimmer een paspoort bij de ambassade afgegeven wordt maar dat eiser terug moet keren naar het land van herkomst om een paspoort te verkrijgen. Voorts stelt eiser dat het algemeen bekend is dat ambassades mensen alleen helpen indien zij originele stukken meenemen. De Vreemdelingendienst (VD) zou met eiser mee moeten gaan naar de ambassade nu zij in het bezit is van de originele documenten van eiser.
De reden dat eiser niet naar de ambassade is gereisd en geen andere middelen heeft aangewend om aan identiteitsdocumenten te komen, is gelegen in het feit dat hij meende dat de verklaring van de medewerkster van de Sierraleoonse ambassade voldoende zou zijn en omdat eiser zo ziek was dat hij niet naar de ambassade kon reizen met het openbaar vervoer. Eiser stelt dat hij geen enkel contact meer heeft in Sierra Leone met familie voor het verkrijgen van documenten. Voorts stelt eiser dat hij geen contacten heeft die hem met de auto naar de ambassade kunnen brengen omdat hij niet zelfstandig naar de ambassade kan reizen. Eiser is van mening dat de informatie die ter beschikking is gesteld aan de arts van het BMA dateert van voor de informatie die in de gronden van bezwaar is overgelegd. De toestand van eiser is verslechterd in die periode. Tot slot is eiser van mening dat de hoorplicht is geschonden nu het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4. Overwegingen
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 16 Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenoemde hardheidsclausule).
Volgens paragraaf B1/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, wordt in ieder geval geen zeer uitzonderlijk geval dat tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding geeft aangenomen, indien de desbetreffende vreemdeling stelt dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer, teneinde een mvv te verkrijgen, naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie.
Uit paragraaf B8/3 Vc 2000 blijkt dat ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 vrijstelling kan worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Overwogen is dat onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene leidt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Volgens paragraaf B8/3.3 Vc 2000 kan de hardheidsclausule worden toegepast, indien wordt voldaan aan de vereisten voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "vanwege medische noodsituatie".
Bij de beoordeling van zodanige vergunningaanvraag wordt volgens paragraaf B8/4 Vc 2000 de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland niet betrokken.
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv.
Het geschil spitst zich in onderhavig geval op de vraag of eiser valt onder één van de vrijstellingsgronden als genoemd in artikel 17, eerste lid, Vw 2000 alsmede op de vraag of verweerder heeft kunnen concluderen dat niet is gebleken dat het stellen van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000, wegens medische noodsituatie.
Naar aanleiding van de gestelde medische problematiek van eiser heeft verweerder advies ingewonnen bij het BMA. Uit het BMA-advies van 8 februari 2005 blijkt onder meer dat sprake is van ernstig verstoorde immuniteit en dat staking van de medische behandeling kan leiden tot het ontstaan van een levensbedreigende infectie die als een acute medische noodsituatie op korte termijn wordt beschouwd. Verder wordt geconcludeerd dat de klachten van eiser in het land van herkomst (Sierra Leone) niet behandeld kunnen worden. Ten slotte is geconcludeerd dat eiser kan reizen met alle gangbare vervoersmiddelen, echter wel onder een aantal voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. De door eiser overgelegde verklaring van de Sierraleoonse ambassade te Brussel, waarin wordt aangegeven dat in de ambassade geen paspoorten worden afgegeven, rechtvaardigt niet de conclusie dat moet worden aangenomen dat eiser de Sierraleoonse nationaliteit bezit. Dit document betreft slechts een verklaring met algemene strekking en zegt niets over de nationaliteit van eiser. Van belang acht de rechtbank voorts dat eiser tijdens zijn inreis weliswaar in het bezit was van een Sierraleoons identiteitskaart, maar dat tevens is gebleken dat hij Nederland is ingereisd met een Nigeriaans paspoort. Tevens neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat reeds in de onherroepelijk geworden uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht, d.d. 5 februari 2004, Awb 02/68339, is geoordeeld dat niet geloofwaardig is dat eiser de Sierraleoonse nationaliteit heeft. Voorts blijkt uit een taalanalyse in februari 2006 dat eiser eenduidig te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Nigeria. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen stellen dat de genoemde taalanalyse een nadere onderbouwing vormt van het standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiser de Sierraleoonse nationaliteit heeft.
Weliswaar blijkt uit het BMA advies dat sprake is van ernstig verstoorde immuniteit en dat staken van de behandeling zal kunnen leiden tot het ontstaan van een levensbedreigende infectie die als een acute medische noodsituatie op korte termijn kan zijn, maar nu de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende zijn komen vast te staan, is het niet mogelijk te toetsen of de behandeling mogelijk is in het land waarnaar eiser zal worden uitgezet omdat niet kan worden vastgesteld welk land dat is. Verweerder merkt naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat deze gevolgen geheel voor rekening en risico komen van eiser. Van belang acht de rechtbank hierbij dat ook uit de contra-expertise is gebleken dat het onwaarschijnlijk is dat eiser geboren is in Sierra Leone of zijn jeugdjaren heeft doorgebracht in Sierra Leone. Tevens blijkt uit de contra-expertise dat het niet waarschijnlijk is dat hij de meeste tijd van zijn socialisatie in Sierra Leone heeft doorgebracht aangezien hij niet veel informatie over de omgeving en de cultuur naar voren kon brengen.
Gelet hierop kan niet vastgesteld worden of er behandeling in het land van herkomst mogelijk is. De stelling van eiser ter zitting dat verweerder moet kijken of medische behandeling mogelijk is in Nigeria maakt niet dat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om zijn nationaliteit aannemelijk te maken. Het is aan eiser om zijn nationaliteit aan te tonen en niet aan verweerder. Zolang eiser blijft volhouden dat hij de Sierraleoonse nationaliteit heeft kan verweerder niet vaststellen of er behandeling mogelijk is in het land van herkomst. Hoewel het BMA advies uitgebracht is voor Sierra Leone, is het BMA advies slechts op gericht om vast te kunnen stellen of eiser in staat is om te reizen. Nu uit het BMA advies is gebleken dat eiser in staat wordt geacht om te reizen, komt eiser niet in aanmerking voor de vrijstelling van het mvv-vereiste als genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser niet vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de zogenoemde hardheidsclausule. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft geoordeeld in de uitspraak van 26 juni 2003, 200301886/1 (JV 2003, 357) blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de in artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. In de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 19 september 1997 (TK 1997-1998, 24544, nr. 16, blz. 1) is voorts als beleidsuitgangspunt gekozen dat een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen wordt gehonoreerd. In hoofdstuk B1/2.2.1 Vc 2000 heeft verweerder dit beleid nader uiteengezet. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS ligt het op de weg van de vreemdeling om de aan zijn beroep op de hardheidsclausule ten grondslag liggende individuele feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken. De bewijslast bij een beroep op de hardheidsclausule ligt derhalve bij de vreemdeling.
Zoals reeds hiervoor is overwogen blijkt uit paragraaf B8/3 Vc 2000 dat terugkeer kan leiden tot onbillijkheid van overwegende aard indien de vreemdeling verkeert in een situatie waarbij de betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade (een medische noodsituatie). Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in casu niet gebleken. Immers zoals reeds hiervoor is vastgesteld heeft eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk gemaakt, zodat niet is vast te stellen of behandeling van zijn ziekte in het land van herkomst mogelijk is.
Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.J. Lemain en in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan als griffier in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage [geen hoger beroep in visum zaken].
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat.