ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ3996

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7993 ENERPR
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van energiepremie op basis van Overgangsregeling voor energiebesparende voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een energiepremie aan eiseres, die HR++-glas had aangeschaft en geplaatst. Eiseres had op 23 december 2002 een opdrachtbevestiging getekend voor de plaatsing van 26,60 m² HR++-glas, dat op 18 maart 2003 werd aangebracht. De volledige koopsom was op 14 april 2003 voldaan. Eiseres verzocht om toekenning van de energiepremie zoals bedoeld in de Regeling Energiepremie 2002, maar haar aanvraag werd afgewezen door het energiebedrijf Delta N.V. op 15 juli 2003. Eiseres diende vervolgens een verzoek om heroverweging in bij verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, die dit verzoek op 9 september 2003 afwees.

De rechtbank oordeelde dat eiseres voldeed aan de voorwaarden van de Overgangsregeling, die toestond dat een energiepremie werd toegekend voor voorzieningen die in 2002 waren aangeschaft en in 2003 werden geleverd, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. De rechtbank stelde vast dat eiseres tijdig had verzocht om de premie en dat de voorwaarden van de Overgangsregeling niet vereisten dat de volledige koopprijs voorafgaand aan de aanvraag moest zijn voldaan. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van verweerder, verklaarde het beroep gegrond en kende eiseres een energiepremie toe van € 798.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en tot vergoeding van de door eiseres geleden schade, vastgesteld op de wettelijke rente over het premiebedrag. De rechtbank oordeelde dat verweerder een onrechtmatige daad had begaan door de aanvraag van eiseres onterecht af te wijzen, wat leidde tot schade voor eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van griffier mr. A.D. van Riel.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7993 ENERPR
Uitspraakdatum: 1 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Team Energiepremies [Q], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Eiseres heeft op 28 maart 2003 een verzoek ingediend bij energiebedrijf Delta N.V. om toekenning van de energiepremie overeenkomstig het bepaalde in de Regeling Energiepremie 2002. Met dagtekening 15 juli 2003 heeft Delta N.V. dit verzoek afgewezen.
1.2. Op 21 juli 2003 heeft eiseres op grond van artikel 36p, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst geldend tot en met 2002) een verzoek om heroverweging ingediend bij verweerder. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 9 september 2003 heeft verweerder het verzoek om heroverweging afgewezen.
1.3. Tegen de afwijzing van het verzoek om heroverweging heeft eiseres bezwaar gemaakt bij verweerder op 14 september 2003. Bij brief met dagtekening 24 november 2003 heeft verweerder het bezwaar ter verdere behandeling doorgezonden naar het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM). VROM heeft het bezwaar aangemerkt als een verzoek om heroverweging en heeft dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen. Het bezwaar dat eiseres tegen deze beschikking heeft ingediend is door VROM ongegrond verklaard.
1.4. Op 28 juni 2004 stelt eiseres beroep in bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij uitspraak van 18 mei 2005 verklaart de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het beroep gegrond omdat VROM onbevoegdelijk een beslissing heeft genomen op de aanvraag om toekenning van de energiepremie. De Afdeling overweegt daartoe dat de Regeling Energiepremie 2002 een belastingmaatregel betreft en dat de Staatssecretaris van Financiën, of een bestuursorgaan namens hem, bevoegd is om op aanvragen om premietoekenning op grond van die regeling te beslissen.
1.5. Bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2005, het thans bestreden besluit, verklaart verweerder het bezwaar ongegrond.
1.6. Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 9 november 2005, beroep ingesteld.
1.7. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.8. Eiseres heeft op de voet van artikel 8:58 van de Awb vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2006 te 's-Gravenhage.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. T.P.A. Weterings. Namens verweerder is verschenen S. Post.
1.10. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
1.11. Eiseres heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van verweerder behorende bijlagen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Aan de woning van eiseres is 26,60 m² HR++-glas (hierna: de voorziening) aangebracht door glasleverancier Polypane glasindustrie (hierna: de glasleverancier). Daartoe heeft eiseres op 23 december 2002 een opdrachtbevestiging getekend.
2.2. Plaatsing van het glas heeft plaatsgevonden op 18 maart 2003. De volledige koopsom is voldaan op 14 april 2003.
2.3. In verband met de aanschaf van de voorziening verzoekt eiseres om toekenning van de energiepremie zoals bedoeld in de Regeling Energiepremie 2002 (hierna: de Regeling).
3. Geschil
3.1. In geschil is of eiseres recht heeft op toekenning van de energiepremie. Meer specifiek houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of de voor toekenning van de energiepremie vereiste aanvraag tijdig is gedaan, welke vraag eiseres bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt. Niet in geschil is dat de voorziening kwalificeert als een energiebesparende voorziening in de zin van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder j, Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm, tekst geldend van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002). Evenmin in geschil is dat, indien recht bestaat op toekenning van de energiepremie, deze een bedrag van € 798 beloopt.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van de energiepremie. Daartoe heeft eiseres - kort weergegeven - aangevoerd dat het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 5 december 2002, nr. CPP2002/3625M, VN 2002/61.17, (hierna: de Overgangsregeling) van toepassing is en dat zij voldoet aan de voorwaarden van die Overgangsregeling.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder het volgende aangevoerd. De aanvraag kan pas worden ingediend indien de voorziening is geleverd en is aangebracht en in gebruik is genomen. Daarbij moet worden aangesloten bij het moment van aanschaf. Onder aanschaf dient te worden verstaan het volledig in eigendom verkrijgen van de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik zijn genomen. Dit brengt in het onderhavige geval met zich mee dat de aanschaf pas heeft plaatsgevonden na de laatste betaling op 14 april 2003, zodat eiseres pas na die datum een verzoek kon indienen en daarmee geen beroep meer kon doen op de Overgangsregeling.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tot 1 januari 2003 kon ingevolge artikel 36p Wbm (oud) de belastingplichtige voor die wet, op de belasting die hij verschuldigd is ter zake van de levering van aardgas en electriciteit een vermindering toepassen ter zake van bedragen die hij heeft uitgekeerd in verband met de aanschaf van onder meer energiebesparende voorzieningen. Die vermindering wordt slechts toegepast indien wordt aangetoond dat dit bedrag als energiepremie is uitgekeerd aan degene die ter zake van de aanschaf van die voorziening bij de belastingplichtige een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend en de verzoeker de eigenaar, de huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is, waaraan de belastingplichtige aardgas of elektriciteit levert.
4.2. In artikel 8n, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (Ubm, tekst geldend van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002) is bepaald dat het verzoek om toekenning van de energiepremie als bedoeld in artikel 36p Wbm wordt gedaan bij de belastingplichtige die aardgas of electriciteit levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak ten behoeve waarvan de voorziening is aangeschaft. Het verzoek moet worden gedaan nadat de voorziening is aangebracht doch ten hoogste dertien weken na aanschaf van de voorziening. De procedure die moet worden gevolgd bij het indienen van de aanvraag om energiepremie is neergelegd in de Regeling. De Regeling is onderdeel van een convenant dat is gesloten tussen het rijk en de energiebedrijven en wordt bekend gemaakt door EnergieNed, Federatie van Energiebedrijven in Nederland.
4.3. Ingevolge artikel 11 van de Regeling moet de aanvraag voor de energiepremie worden ingediend binnen dertien weken na aanschaf van die voorziening. De voorziening moet zijn aangebracht en in gebruik zijn genomen. Onder aanschaf wordt blijkens artikel 1, aanhef en onder 2, van de Regeling verstaan het door koop volledig in eigendom krijgen van de voorziening. De Regeling is afgeschaft met ingang van 1 januari 2003. Dit betekent dat in het voorliggende geval waarbij de overeenkomst tot het aanbrengen van een voorziening is gesloten in 2002 en die voorziening eerst in 2003 wordt geleverd, geen premie meer kon worden toegekend op grond van de Regeling.
4.4. Door middel van de Overgangsregeling heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat toch een energiepremie wordt toegekend voor voorzieningen die in 2002 zijn aangeschaft en eerst in 2003 worden geleverd, indien is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
- de voorziening is binnen dertien weken na 31 december 2002 (dus vóór 2 april 2003) geleverd en aangebracht;
- het verzoek om toekenning van een energiepremie is uiterlijk binnen dertien weken na 31 december 2002 (dus vóór 2 april 2003) bij het energiebedrijf ingediend;
- er is of wordt geen verzoek gedaan in het kader van de VROM-regeling die in 2003 van toepassing is.
4.5. Eiseres heeft op 23 december 2002 de opdrachtbevestiging voor de voorziening getekend. Op 18 maart 2003 is de voorziening aangebracht en op 28 maart 2003 is het verzoek om een energiepremie ingekomen bij het energiebedrijf. Gesteld, noch gebleken is dat eiseres een beroep heeft gedaan in het kader van de VROM-regeling die in 2003 van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarmee heeft voldaan aan de eisen die aan de toepassing van de Overgangsregeling worden gesteld.
4.6. Verweerders standpunt dat pas sprake is van de aanschaf van een voorziening in de zin van de Overgangsregeling indien deze volledig is betaald, berust naar het oordeel van de rechtbank op een misvatting. Blijkens de Overgangsregeling geldt deze voor de situatie dat de voorziening is aangeschaft in 2002 en eerst in 2003 wordt geleverd. De Overgangsregeling stelt geen nadere eisen aan het begrip 'aangeschaft'. Gezien het feit dat de Overgangsregeling beoogt onder bepaalde voorwaarden alsnog een premietoekenning mogelijk te maken analoog aan de Regeling, kan naar het oordeel van de rechtbank voor de invulling van de in de Overgangsregeling gebruikte begrippen mede betekenis worden toegekend aan hetgeen daaromtrent is bepaald in de Wbm, de Ubm en de Regeling. De Wbm en de Ubm bevatten geen bepalingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eerst sprake is van aanschaf indien de koopprijs volledig is voldaan. In de Regeling is in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2, de volgende definitie opgenomen:
'aanschaf: het door koop volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening;'
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit die bepaling niet worden afgeleid dat pas sprake is van aanschaf indien de koopprijs volledig is voldaan. Temeer niet nu bij het aanbrengen van voorzieningen als in het voorliggende geval de eigendom van die voorzieningen door middel van natrekking reeds op het moment van aanbrengen overgaat, ongeacht of (uiteindelijk) de volledige vergoeding wordt voldaan.
Verweerders verwijzing naar onderdeel 2.4.10 van het besluit van de staatssecretaris van financiën van 30 december 1999, VB99/2653M (mededeling 10), wat er verder overigens zij van verweerders interpretatie van dat besluit, leidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot die conclusie. Mededeling 10 bevat naar het oordeel van de rechtbank slechts een toelichting op de invoering van de energiepremies en op de daarbij te volgen procedure. Een dergelijke toelichting kan geen voorwaarden bevatten die niet ook in de desbetreffende regelgeving zijn opgenomen.
De door verweerder aangehaalde jurisprudentie leidt naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie dat het verzoek slechts kan worden ingediend nadat de volledige koopprijs is voldaan. Die uitspraken zien slechts op de vraag wanneer de termijn als bedoeld in artikel 11 van de Regeling voor het aanvragen van een premie afloopt, niet op de vraag wanneer de termijn voor het aanvragen van een premie aanvangt.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten, wordt verweerder eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 43,25.
6. Schadevergoeding
6.1. Het verzoek van eiseres om vergoeding van de wettelijke rente over het niet uitgekeerde bedrag begrijpt de rechtbank als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, Awb. Indien verweerder een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, is in beginsel een onrechtmatige daad jegens de belanghebbende begaan die aan verweerder dient te worden toegerekend. Ook indien verweerder geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van verweerder komt, behoudens indien zich bijzondere omstandigheden voordoen.
6.2. Nu uit onderdeel 4.7. van deze uitspraak volgt dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de energiepremie moet worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onrechtmatige daad jegens eiseres heeft begaan die voor zijn rekening komt. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch gebleken. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij, mede als gevolg van de onjuiste verwijzing van verweerder naar VROM en de omstandigheid dat daardoor een zeer lange tijd gemoeid is geweest met de onderhavige procedure, schade heeft ondervonden wegens rentederving. De rechtbank acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de door eiseres misgelopen wettelijke rente bij wijze van schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 Awb.
6.3. Schadevergoeding wegens rentederving moet worden berekend vanaf het moment dat een onrechtmatig gebleken besluit schade tot gevolg heeft. Dit moment kan nader worden omschreven als de datum, waarop betaling van de energiepremie had dienen plaats te vinden, indien de beslissing op het verzoek om herziening had geluid, zoals die blijkens de daarop betrekking hebbende rechterlijke uitspraak had behoren te luiden. Verweerder heeft met dagtekening 9 september 2003 het herzieningsverzoek afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uiterlijk op die datum het herzieningsverzoek had moeten toewijzen. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Regeling wordt de energiepremie overgemaakt naar de giro- of bankrekening van de aanvrager binnen een periode van zes weken na het vaststellen daarvan. Indien verweerder op 9 september 2003 de juiste beslissing zou hebben genomen, zou het bedrag van de energiepremie uiterlijk op 20 oktober 2003 zijn overgemaakt aan eiseres.
6.4. Op grond van het vorenoverwogene komt aan eiseres een bedrag aan schadevergoeding toe dat gelijk is aan de wettelijke rente berekend over een bedrag van € 798 over de periode 21 oktober 2003 tot de dag waarop de energiepremie daadwerkelijk op de rekening van eiseres is bijgeschreven. Een hoger bedrag aan geleden of te lijden schade heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- kent een energiepremie toe van € 798 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 365,25 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden schade, vastgesteld op de wettelijke rente berekend over het bedrag van € 798 over de periode 21 oktober 2003 tot de dag waarop de energiepremie is bijgeschreven op de rekening van eiseres en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.