ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ3612

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7871 PARKBL
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 november 2006 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de gemeente Leiden. Eiser, woonachtig in België, had op 2 juni 2005 zijn auto geparkeerd aan de [a-straat] te Leiden. Tijdens een controle door een parkeercontroleur werd vastgesteld dat er geen geldig betaalbewijs in het voertuig aanwezig was, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 48, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 46 kosten van de naheffingsaanslag.

Eiser heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de betalingsmogelijkheden, aangezien hij alleen gebruik kon maken van een rekeninggebonden chipkaart en de mogelijkheid om contant te betalen niet kenbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Leiden niet voldeed aan de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in artikel 1a van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. Dit artikel vereist dat belastingplichtigen de keuze moeten hebben tussen verschillende betaalmethoden, waaronder een niet-rekeninggebonden chipkaart.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijze van heffing van de parkeerbelasting op de locatie waar eiser zijn auto had geparkeerd niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag opgeheven. Tevens is de gemeente Leiden gelast om het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en toegankelijke betalingsmogelijkheden voor alle automobilisten, inclusief buitenlandse bezoekers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7871 PARKBL
Uitspraakdatum: 3 november 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], België, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 2 augustus 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [000000]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2006.
Namens verweerder is verschenen E. Esderts. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 september 2006 aan eiser op het adres [adres], België, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Uit navraag van de griffier bij eiser is gebleken dat eiser genoemde brief tijdig heeft ontvangen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- gelast dat de gemeente Leiden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op 2 juni 2005 stond de auto van eiser, met kenteken [000-000], geparkeerd op een parkeerplaats aan de [a-straat] te Leiden. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 21.00 uur en op zondag van 13.00 uur tot 21.00 uur.
2.2. Tijdens een controle op voormelde datum omstreeks 10.37 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in het voertuig geen geldig betaalbewijs aanwezig was. Naar aanleiding daarvan is aan eiser een naheffingsaanslag ten bedrage van € 48 opgelegd, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 46 kosten van de naheffingsaanslag.
2.3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.4. Eiser heeft aangevoerd dat hij regelmatig op de [a-straat] parkeert in verband met familiebezoek en alsdan gebruik gemaakt van een dagkaart. Op 1 juni 2005 wilde eiser 's avonds ook een dagkaart uit de parkeerautomaat halen. In het schemerdonker is hem ontgaan dat hij geen dagkaart, doch een parkeerkaart met een looptijd van één uur uit de automaat heeft getrokken. Eiser heeft voor de betaling van de parkeerkaart de chipknip van zijn dochter gebruikt.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij het bedrag van de naheffingsaanslag onredelijk hoog vindt. Daarnaast gebruikt eiser de dagkaarten vaak niet volledig omdat hij eerder vertrekt. Zo was de dagkaart die eiser gebruikte op 2 juni 2005, geldig tot 10.59 uur op 3 juni 2005 terwijl hij de avond tevoren reeds was vertrokken.
Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat de gemeente Leiden de buitenlandse automobilist discrimineert door als enige betaalmiddel een chipkaart te accepteren en na te laten op de betreffende parkeerautomaten in tenminste enkele belangrijke Europese talen aan te geven hoe men in het bezit van een dergelijke chipknip kan komen. Dit beleid van de gemeente deugt volgens eiser niet, zodat de door hem gedane betalingen moeten worden aangemerkt als betalingen die hebben plaatsgevonden op grond van ondeugdelijke beleid en derhalve, zo eiser stelt, als onverschuldigd. De gemeente Arnhem heeft voornoemd probleem erkend en bepaald dat betaling van de parkeerbelasting door middel van munten of Visa mogelijk moet zijn.
2.5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en ondermeer het volgende aangevoerd. Eiser heeft bij zijn bezwaarschrift meegezonden het betaalbewijs dat door de parkeercontroleur is waargenomen ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag en dat geldig was tot 2 juni 2005, 9.30 uur. Voorts heeft eiser een dagkaart overgelegd waarvan de parkeertijd eindigt op 3 juni 2005 om 10.59 uur. Omdat de dagkaart een geldigheid van 24 uur heeft, is deze dagkaart op 2 juni 2005 om 10.59 uur uit de parkeerautomaat verkregen. Nu het betaalbewijs noch de dagkaart geldig was op het moment van opleggen van de naheffingsaanslag, is deze terecht opgelegd.
Aan de [a-straat] en in de directe omgeving van deze locatie staan diverse parkeerautomaten die zijn voorzien van zowel een chipfunctie als muntinworpfunctie. Derhalve kan niet worden gesteld dat buitenlandse automobilisten worden gediscrimineerd door het heffen van parkeerbelasting door middel van chippen.
Ter zitting heeft verweerder hieraan nog het volgende toegevoegd. Bij de parkeerautomaat in de nabijheid van de plaats waar eiser zijn auto parkeerde, kan alleen worden betaald met een rekeninggebonden chipkaart. De gemeente Leiden geeft geen niet-rekeninggebonden chipkaarten uit; om die reden kan bij parkeerautomaten die zijn voorzien van een chipfunctie slechts worden gechipt met een rekeninggebonden chipkaart. De betreffende parkeerautomaat staat in een straat waar eenrichtingsverkeer geldt. Bij de eerstvolgende parkeerautomaat en bij de navolgende parkeerautomaat is het mogelijk met muntgeld te betalen; beide parkeerautomaten zijn zichtbaar vanaf de plek van de parkeerautomaat waar eiser heeft betaald, doch op deze parkeerautomaat ontbreekt een verwijzing naar die parkeerautomaten waar wel met muntgeld kan worden betaald.
2.6. Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel a van de Verordening parkeerbelastingen 2003 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam parkeerbelastingen een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Op grond van artikel 6, eerste lid van de Verordening wordt de voornoemde belasting geheven bij wege van voldoening op aangifte, door middel van het werpen van geld of gebruik van elektronische betaalkaarten in parkeerapparatuur, dan wel door het inwerking stellen van in het voertuig aanwezige en door het college van burgemeester en wethouders geaccepteerde parkeerapparatuur, dan wel door het gebruik van een voorafbetaalde parkeerkraskaart, en moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren.
2.7. In artikel 1a van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit) is uitvoering gegeven aan de in artikel 257 van de Gemeentewet opgenomen delegatiebepaling (Hoge Raad 8 juli 2005, nr. 40 298, BB 2005/864). Artikel 1a, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat de voorschriften van het college van burgemeester en wethouders bedoeld in artikel 234, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet kunnen inhouden dat het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden. Het college gaat daartoe slechts over indien de belastingplichtigen voldoende praktische middelen voor de voldoening op aangifte ten dienste staan. Het tweede lid van genoemd artikel 1a bepaalt dat in de situatie, bedoeld in het eerste lid, de belastingplichtige voor de voldoening op aangifte tenminste zal moeten kunnen kiezen tussen een rekening-gebonden chipkaart en een niet-rekeninggebonden chipkaart met landelijke dekking. Voorts dienen in de lokale situatie voldoende oplaad- en verkooppunten beschikbaar te zijn.
2.8. Gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, is vast komen te staan dat eiser in de onderhavige situatie voor de voldoening van de verschuldigde parkeerbelasting slechts gebruik kon maken van een rekeninggebonden chipkaart alsmede dat de mogelijkheid om bij andere, nabijgelegen parkeerautomaten met contant geld te betalen, voor eiser niet kenbaar was. Het een en ander brengt mee dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1a, tweede lid, van het Besluit. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de wijze van heffing van de parkeerbelasting op de locatie waar eiser zijn auto heeft geparkeerd, aan de wettelijke vereisten voldoet. Dit brengt mee dat de onderhavige naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 3 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.