RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 52808
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 november 2006
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Jamaicaanse nationaliteit, verblijvende in
de Penitentiaire Inrichting te Zeist,
eiser,
raadsman: mr. F. Fonville, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 24 oktober 2006 aan eiser op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd in het Aanmeldcentrum Schiphol.
1.2 Eiser heeft op 24 oktober 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 oktober 2006 afgewezen en de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet.
1.3 Eiser heeft tegen de maatregel op 29 oktober 2006 beroep ingesteld en verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.4 Bij besluit van 2 november 2006 is de maatregel op grond van artikel 6 Vw voortgezet en is eiser overgeplaatst naar de Penitentiaire inrichting te Zeist.
1.5 Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 november 2006. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Nardelli. Op 16 november 2006 is de openbare behandeling van het geschil voortgezet. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.7 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 16 november 2006 geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een ontbrekend deel van het dossier aan de rechtbank te doen toekomen. Verweerder heeft de rechtbank per fax van 16 november 2006 de aanvullende informatie toegezonden. Bij brief van 17 november 2006 is namens eiser hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, Awb, zonder nadere zitting gesloten.
2.1 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond. Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, kan zij ingevolge artikel 106, eerste lid, Vw aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2 Ingevolge artikel 6, eerste lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, Vw kan een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.3 Namens eiser is aangevoerd dat de toegangsweigering ontbreekt in het dossier, zodat niet vast staat dat dit middels een schriftelijk besluit is geschied. Dit besluit is ook niet aan eiser uitgereikt. Voorts is bij besluit van 2 november 2006 op eiser slechts de maatregel vervat in artikel 6, eerste lid, Vw toegepast. Eiser is echter wel in een penitentiaire inrichting geplaatst zodat zijn vrijheid verder is beperkt dan noodzakelijk was in verband met het doel van de opgelegde maatregel. De opgelegde maatregel is derhalve onrechtmatig.
2.4 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de toegangsweigering wel op een juiste wijze is geschiedt en dat slechts een deel van de schriftelijke toegangsweigering in het dossier ontbreekt. Verweerder zal het ontbrekende deel van het besluit alsnog naar de rechtbank toezenden. Voorts vermelden de overige stukken in het dossier dat de vrijheidsontnemende maatregel van 2 november 2006 ook is opgelegd op grond van artikel 6, tweede lid, Vw. Dat dit niet in het besluit zelf staat, is een kennelijke verschrijving.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Verweerder heeft op 16 november 2006 de ontbrekende, tweede bladzijde van de toegangweigering waarin de gronden voor de toegangsweigering zijn opgenomen alsnog overgelegd. De rechtbank stelt op grond van dit ontbrekende deel van het besluit vast dat aan eiser bij besluit van 24 oktober 2006 de toegang tot Nederland is geweigerd vanwege het niet in zijn bezit hebben van geldige reisdocumenten. Eisers standpunt dat de toegangsweigering niet heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank derhalve niet. Voorts heeft eiser het besluit voor ontvangst getekend, hetgeen betekent dat het wel aan eiser is uitgereikt.
2.6 Het beleid vervat in A6/2.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vermeldt dat aan de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, de verplichting opgelegd kan worden om zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Deze ruimte kan ingevolge het tweede lid worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.7 Voorts bepaalt het beleid vervat in A6/2.2.5. Vc dat het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw geschiedt bij beschikkingsmodel M19 (het plaatsingsbesluit). De bevoegde ambtenaar dient een afschrift daarvan uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moet worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats dient steeds een nieuwe beschikking te worden gemaakt.
2.8 De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. Aan eiser is op 24 oktober 2006 een plaatsingsbesluit uitgereikt waarin aan eiser de verplichting is opgelegd zich op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw op te houden in het Aanmeldcentrum Schiphol. Aan eiser is op 2 november 2006 een plaatsingsbesluit uitgereikt waarbij hem de verplichting is opgelegd zich op grond van artikel 6, eerste lid, Vw op te houden in de Penitentiaire inrichting te Zeist.
2.9 Aangezien eiser in het besluit van 2 november 2006 is opgedragen zich in de Penitentiaire inrichting te Zeist op te houden, hetgeen een ruimte of plaats is die beveiligd wordt tegen ongeoorloofd vertrek van de vreemdeling, diende de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw te worden opgelegd. Bij dit besluit is derhalve de grondslag van de op 24 oktober 2006 opgelegde maatregel en de daaruit voortvloeiende verplichting van de vreemdeling om zich op te houden op een hem aangewezen plaats, gewijzigd. Verweerder heeft eiser niet op de juiste grondslag geplaatst in de Penitentiaire Inrichting te Zeist.
2.10 Verweerders stelling dat hier slechts sprake is van een kennelijke verschrijving die de rechtmatigheid van de maatregel niet aantast, volgt de rechtbank niet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, vanuit oogpunt van het legaliteitsbeginsel, de in het plaatsingsbesluit vermelde wettelijke grondslag een essentieel onderdeel van dat besluit is. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat uit het plaatsingsbesluit van 2 november 2006 ook niet blijkt dat aan eiser anderszins kenbaar is gemaakt dat voortzetting van de maatregel in de Penitentiaire Inrichting te Zeist mede is gebaseerd op het bepaalde in artikel 6, tweede lid, Vw. Dat op het tot de gedingstukken behorende formulier Model 32 is vermeld dat de maatregel is toegepast op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan aan het voorgaande niet afdoen. Dit betreft immers geen mededeling aan eiser, maar een mededeling van een grensbewakingsbeambte aan de IND.
2.11 Uit het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel per 2 november 2006 in de Penitentiaire Inrichting te Zeist onrechtmatig is. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen.
2.12 De rechtbank acht de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 2 november 2006 onrechtmatig zodat eiser in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding van € 45,- per dag. Derhalve wordt de schadevergoeding van de vreemdeling begroot op € 900,- (20 dagen onrechtmatig verblijf in genoemde Penitentiaire Inrichting).
2.13 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel in de Penitentiaire inrichting te Zeist met ingang van de datum van verzending van deze uitspraak;
3.3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 900,- (zegge: negenhonderd euro) en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van die schade, te betalen door de griffier van de rechtbank aan de vreemdeling;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 22 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.