RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 52032
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2006
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1976, van Roemeense nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Tjebbes, advocaat te Amsterdam,
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 5 oktober 2006 een aanvraag ingediend tot afgifte van een schriftelijke verklaring zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit blijkt dat het hem is toegestaan om arbeid als zelfstandige te verrichten. Verzoeker heeft op 24 oktober 2006 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
1.2 Verzoeker heeft op 24 oktober 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder op te dragen binnen een termijn van drie dagen na de datum van verzending van de uitspraak de gevraagde schriftelijke verklaring af te geven, onder verbeurte van een dwangsom ad € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat verweerder geen gevolg aan de uitspraak geeft.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 november 2006. Gemachtigde is met bericht van verhindering niet verschenen. Verzoeker is evenmin verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt voor de toepassing van Afdeling 2 van Hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 (‘Rechtsmiddelen regulier’) met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.2 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.3 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.4 De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoeker beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verrichten van arbeid als zelfstandige op grond van de Europa-overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds en Roemenië anderzijds, 8 maart 1993, Trb. 1995, 128 (Associatieovereenkomst EG-Roemenië). Bij brief van 5 oktober 2006, door verweerder ontvangen op 6 oktober 2006, heeft verzoeker bij het Immigratiekantoor te [plaats] een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met hetzelfde doel. Op dezelfde dag is onderhavige aanvraag ingediend. Op 12 oktober 2006 heeft verweerder telefonisch aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat de gevraagde verklaring alleen afgegeven kan worden indien is aangetoond dat verzoeker een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend. Bij brief van 15 oktober 2006, verzonden op 16 oktober 2006, gericht aan het IND kantoor in Den Bosch, heeft verzoeker verweerder nogmaals verzocht een schriftelijke verklaring ex artikel 9, eerste lid, Vw af te geven en een kopie van het op 6 oktober 2006 ondertekende bewijs van ontvangst van de aanvraag om een verblijfsvergunning overgelegd.
2.5 Verzoeker heeft aan zijn verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat hij in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag van 5 oktober 2006 in het bezit dient te worden gesteld van de gevraagde schriftelijke verklaring ex artikel 9 Vw. Pas op 31 oktober 2006 kon een zogenaamde verblijfssticker in het paspoort van verzoeker worden geplaatst, die bovendien een arbeidsmarktaantekening betreft en ontoereikend is voor het kunnen verrichten van arbeid als zelfstandige in de periode totdat op de aanvraag is beslist. Dat onderdanen uit Roemenië die met een mvv voor het verrichten van arbeid als zelfstandige zijn ingereisd, eerst het besluit op hun aanvraag dan wel het plaatsen van een sticker in hun paspoort moeten afwachten voordat zij arbeid kunnen gaan verrichten, is in strijd met artikel 45 en 59 van de Associatieovereenkomst EG-Roemenië. Verzoeker heeft hierbij verwezen naar het arrest inzake Malik en Bakoci (C257/99) van het Hof van Justitie van 27 september 2001.
2.6 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Verzoeker verkeert in dezelfde positie als andere personen die in afwachting van het besluit op hun aanvraag geen werk kunnen verrichten. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat de beslistermijn op de aanvraag om afgifte van de gevraagde schriftelijke verklaring nog niet is verstreken. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker aan de Associatieovereenkomst EG-Roemenië geen recht kan ontlenen om in afwachting van het besluit op zijn aanvraag arbeid als zelfstandige te kunnen verrichten. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2003, 200205290/1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 De niet-tijdige afgifte van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw, is een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die met een besluit wordt gelijkgesteld.
2.8 De voorzieningenrechter ziet in dit geval in het hier te lande kunnen verrichten van arbeid een spoedeisend belang gelegen bij de beoordeling van het onderhavige verzoek. Dat andere personen die in afwachting zijn van het besluit op hun aanvraag evenmin in staat worden gesteld om arbeid te verrichten, doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.9 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.10 Een beschikking dient ingevolge artikel 4:13, eerste lid, Awb te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Voor de beslissing op een verzoek tot afgifte van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw bestaat geen bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Verweerder dient daarom binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen.
2.11 Een redelijke termijn is ingevolge artikel 4:13, tweede lid, Awb in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb heeft gedaan. Blijkens de toelichting op deze bepaling kan de lengte van de redelijke termijn waarbinnen de beschikking gegeven moet worden afhankelijk van de soort beschikking een termijn van enkele weken of enkele maanden belopen en in uitzonderlijke gevallen zelfs enkele dagen.
2.12 De termijn voor het geven van een beschikking wordt ingevolge artikel 4:15 Awb opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 Awb de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2.13 Vast staat dat verweerder tot op heden niet is overgegaan tot afgifte van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw.
2.14 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt voor de onderhavige aanvraag dat een beslistermijn van twee weken na ontvangst van de aanvraag een redelijke beslistermijn is. Daarbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
Uit de notitie van het telefoongesprek van 12 oktober 2006 tussen de gemachtigde van verzoeker en een beambte van verweerders administratie (IND) blijkt dat door verweerder met betrekking tot de gevraagde afgifte van een schriftelijke verklaring ex artikel 9, eerste lid, Vw de toezegging is gedaan dat enkel als voorwaarde voor de inwilliging van deze aanvraag geldt dat is aangetoond dat een verblijfsvergunning is ingediend. Dit duidt erop dat de afgifte van een dergelijke verklaring een eenvoudige handeling is, aan welke handeling verder geen bijzondere vereisten zijn verbonden op grond waarvan nader onderzoek door verweerder nodig is, hetgeen door verweerders gemachtigde ter zitting ook niet is gesteld. Daarnaast is het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend - en ook in het aanvullend verzoekschrift is er op gewezen - dat in het recente verleden verweerder in vergelijkbare zaken, zonder een andere voorwaarde te stellen dan dat de aanvraag om de verblijfsvergunning met mvv was ingediend, een schriftelijke verklaring ex artikel 9, eerste lid, Vw heeft afgegeven.
2.15 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met het overleggen van een kopie van het op 6 oktober 2006 getekende bewijs van ontvangst van de door eiser op 5 oktober 2006 bij het Immigratiekantoor [plaats] ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning genoegzaam aangetoond dat verweerder de aanvraag op 6 oktober 2006 heeft ontvangen. Ofschoon uit de notitie van het telefoongesprek van 12 oktober 2006 blijkt dat verweerder aan het in behandeling nemen van de onderhavige aanvraag de voorwaarde heeft gesteld dat verzoeker dient aan te tonen dat hij een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend, welke voorwaarde is op te vatten als een uitnodiging in de zin van artikel 4:15 Awb en op zichzelf geen onredelijke voorwaarde is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen grond is voor opschorting van de ingangsdatum van de beslistermijn tot de dag waarop het IND kantoor te Den Bosch het voormelde ontvangstbewijs van 6 oktober 2006 heeft ontvangen. Immers het Immigratiekantoor [plaats] en het IND kantoor te Den Bosch behoren tot hetzelfde bestuursorgaan. De beslistermijn op de onderhavige aanvraag is derhalve, naar voorlopig oordeel, aangevangen op 6 oktober 2006 en verstreken op 21 oktober 2006.
2.16 Nu, naar voorlopig oordeel, de beslistermijn op de onderhavige aanvraag reeds is verstreken zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. Verweerder zal worden opgedragen binnen twee weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op het bezwaar van 24 oktober 2006.
2.17 Het meer en anders gevorderde zal worden afgewezen.
2.18 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 80,50 (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 0,25).
2.19 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als volgt toe;
3.2 draagt verweerder op binnen een termijn van twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak te beslissen op de aanvraag van verzoeker tot afgifte van een schriftelijke verklaring ex artikel 9, eerste lid, Vw met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
3.3 wijst het meer en anders gevorderde af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 80,50 en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 16 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.