ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ3463

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/49599
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en binnentreden woning zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling, die verblijft op de Detentieboot Reno te Rotterdam. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J. Wedemeijer, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, dat op 11 oktober 2006 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden opleverden dat de vreemdeling zich op de betreffende locatie bevond zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Dit vermoeden was gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 oktober 2006, waaruit bleek dat de verbalisanten op basis van artikel 53, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd waren de woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat de belangenafweging in dit geval gerechtvaardigd was.

De rechtbank overwoog verder dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, aangezien de aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding op 12 oktober 2006 was verzonden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. N. Hobby, en werd openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukte dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel niet procedureel onjuist was, ondanks de intrekking van het beroep op 19 oktober 2006.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 06/49599 VRONTN
Inzake : [A], V-nummer [V-nummer], thans verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. B. Nollen, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 11 oktober 2006 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
2. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2006. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw M. Snoek-Gorelik, tolk in de Russische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op 26 januari 1969 en de Oekraïense nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 11 oktober 2006 waarbij de vreemdeling de vrijheids-ontnemende maatregel is opgelegd.
2. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat behandeling van het beroep procedureel onjuist is, nu de vreemdeling het tegen de maatregel op 11 oktober 2006 ingestelde beroep bij brief van 19 oktober 2006 heeft ingetrokken en dat de enkele mededeling bij brief van 20 oktober 2006 dat de brief van 19 oktober 2006 als zijnde niet geschreven dient te worden beschouwd hieraan niet afdoet.
3. De rechtbank stelt voorop dat de wet geen termijn stelt voor het indienen van een beroepschrift dat zich richt tegen een maatregel van vrijheidsontneming.
Om die reden komt aan de intrekking van het beroep niet de in het bestuursrecht gebruikelijke betekenis toe: namelijk dat het in beroep bestreden besluit in beginsel in rechte onaantastbaar wordt. Voorts wordt overwogen dat de procesorde zich niet verzet tegen behandeling van het na de intrekking op 20 oktober 2006 ingestelde beroep. Niet gebleken is dat verweerder zich niet op een inhoudelijke behandeling daarvan heeft kunnen voorbereiden.
Voor zover verweerder heeft beoogd dat het beroep van 20 oktober 2006 aangemerkt zou moeten worden als een beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en de rechterlijke toetsing van het besluit tot opleggen van de maatregel niet meer aan de orde kan komen, wordt het volgende overwogen.
Blijkens artikel 96, eerste lid, Vw 2000 is van een beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming eerst sprake, indien het beroep tegen het besluit tot opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel ongegrond is verklaard. Nu in het onderhavige geval een dergelijke uitspraak niet door de rechtbank is gedaan, dient ook het onderhavige beroep van 20 oktober 2006 als een beroep in de zin van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 te worden aangemerkt.
4. Verweerder heeft de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld. Verweerder heeft het ernstige vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken gebaseerd op de volgende gronden. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, beschikt niet over voldoende middelen van bestaan en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.
5. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij sliep toen de politie het pand [adres] te [woonplaats] binnentrad en dat hem geen machtiging tot binnentreden is getoond.
6. Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
7. Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Gelet op de inhoud van het op 10 oktober 2006 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden opleveren dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zodat de verbalisant op grond van artikel 53, eerste lid, Vw 2000 bevoegd was die woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Uit het op 20 oktober 2006 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland-Noord is binnengetreden nadat eerst zijn collega had aangeklopt op de toegangsdeur en hierop geen reactie was gekomen.
De verbalisanten hadden de indruk dat zich desondanks personen in die kamer bevonden.
Op grond van de afgegeven machtiging is vervolgens, na een waarschuwing, de deur met geweld geopend.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft de aanvraag tot verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding voor de vreemdeling op 12 oktober 2006 verzonden naar de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) van zijn Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een document voor grensoverschrijding niet zal worden verkregen.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2006, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: