ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ3342

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/11334
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning asiel op basis van taalanalyse en geboorteakte

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een Sudanese eiser. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van twee taalanalyses die zouden aantonen dat de eiser onjuiste gegevens had verstrekt over zijn herkomst en nationaliteit. De eiser, die al zeven jaar in Nederland verbleef, voerde aan dat zijn geboorteakte, waaruit bleek dat hij in Soedan was geboren en dat zijn vader de Soedanese nationaliteit had, niet was betwist door de verweerder en dat deze akte een belangrijke aanwijzing was voor zijn nationaliteit.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd om de intrekking van de verblijfsvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat voor de intrekking van een verleende vergunning onomstotelijk moet vaststaan dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt. Dit is anders dan bij de eerste aanvraag, waar de bewijslast bij de vreemdeling ligt. De rechtbank concludeerde dat de conclusies uit de taalanalyses niet doorslaggevend konden zijn, gezien de niet-betwiste authenticiteit van de geboorteakte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 644,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om bij intrekking van verblijfsvergunningen zorgvuldig om te gaan met bewijsvoering en de rechten van de vreemdeling te respecteren. De rechtbank wees erop dat de gevolgen van een intrekking van een verblijfsvergunning ingrijpend zijn en dat de overheid niet kan volstaan met aannames, maar moet kunnen aantonen dat er daadwerkelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/11334
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2006
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1973,
nationaliteit Soedanese,
eiser,
gemachtigde mr. I.K. Kolev,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. X.J. Polak.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 1998 is aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend, met ingang van 14 mei 1998, geldig tot 14 mei 1999. Deze vvtv is tweemaal verlengd en met ingang 14 mei 2001 omgezet naar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Bij besluit van 6 februari 2006 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 november 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 6 februari 2006 in rechte stand kan houden.
2. In dit besluit heeft verweerder zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat uit de rapporten Taalanalyse van het Bureau Land en Taal van 27 april 2005 en 12 mei 2005 (hierna: rapporten Taalanalyse) naar voren is gekomen dat eiser eenduidig niet is te herleiden tot een spraak- of cultuurgemeenschap binnen Soedan en dat eiser eenduidig is te herleiden tot een spraak- en cultuurgemeenschap binnen Nigeria. Nu dit in strijd is met eisers verklaring dat hij afkomstig is uit Soedan, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser betreffende zijn herkomst en nationaliteit onjuiste gegevens heeft verschaft. Gelet daarop heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 met toepassing van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ingetrokken.
3. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder had moeten motiveren waarom hij in het individuele geval van eiser aanleiding zag tot het uitvoeren van een taalanalyse. Eiser heeft in dat verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 17 mei 2005 (200410377/1).
Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de rapporten Taalanalyse onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daartoe heeft eiser kritiek geuit op de deskundigheid van de taalanalisten. Tevens heeft eiser aangevoerd dat, nu hij reeds zeven jaar in Nederland verblijft en geen contact heeft onderhouden met familie en kennissen uit Soedan, zijn kennis van het dialect Kakwa is afgenomen. Tenslotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat in Zuid-Soedan de voertaal Engels is en in dat verband gewezen op het ambtsbericht van 23 september 1998, waarin middels het ambtsbericht van 12 november 2004 geen wijziging is aangebracht, en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Arnhem (van respectievelijk 20 december 2002, AWB 01/49845, en 11 april 2003, AWB 02/6039) en Breda (van 31 juli 2003, AWB 02/30317).
Voorts heeft eiser een originele geboorteakte in zijn bezit waarvan hij een kopie heeft overgelegd en waaruit blijkt dat hij in Zuid-Soedan is geboren.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder uitsluitend op basis van de rapporten Taalanalyse heeft geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt.
7. Zoals de AbRS in haar door eiser aangehaalde uitspraak van 17 mei 2005 heeft overwogen, dient in dat geval gemotiveerd te worden waarom aanleiding is gevonden om een taalanalyse uit te voeren. In het voornemen, dat in het bestreden besluit is ingelast, heeft verweerder aangegeven dat de Immigratie- en NaturalisatieDienst (IND) in toenemende mate in staat is om meer specifieke vragen omtrent de herkomst te stellen en de gegeven antwoorden op hun juistheid te verifiëren. In de loop van 2003 is binnen de IND voldoende kennis ontwikkeld om de herkomst van Soedanezen te onderkennen. Op grond van deze kennis is gebleken dat in het verleden een verblijfsvergunning asiel is verleend aan Soedanezen, van wie nu op grond van de huidige informatie, twijfel zou kunnen ontstaan aan de gestelde herkomst. Om die reden worden Soedanezen die een eerste beslissing op hun asielverzoek hebben ontvangen voor 1 januari 2003 opnieuw onderworpen aan een herkomstonderzoek. In het geval van eiser heeft dossieranalyse door Bureau Land en Taal van 17 december 2004 tot de conclusie geleid dat eiser niet afkomstig is uit Soedan. Om deze voorlopige conclusie te staven is nader onderzoek verricht in de vorm van twee taalanalyses.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldaan aan zijn plicht om de aanleiding voor het uitvoeren van een taalanalyse, te motiveren. Eisers primaire standpunt treft derhalve geen doel.
9. Ten aanzien van eisers subsidiaire standpunt, waarin eiser kritiek levert op de uitgevoerde taalanalyses en de aandacht vestigt op zijn geboorteakte, overweegt de rechtbank als volgt.
10. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de AbRS, waaronder de uitspraak van 9 mei 2006 (200600375/1), is uitgangspunt dat een taalanalyse zoals de onderhavige tot stand komt onder de verantwoordelijkheid van een terzake deskundig bureau, waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd. De taalanalisten zijn op zorgvuldige wijze geselecteerd en staan onder voortdurende kwaliteitscontrole. De rechtbank overweegt voorts, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de AbRS, waaronder de uitspraak van 26 augustus 2003 (JV 2003/455), dat het enkel plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse niet teweeg kan brengen dat verweerder niet mag uitgaan van de juistheid van deze taalanalyse. Door het achterwege laten van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel aan de identiteit en nationaliteit bestaan.
Gelet op bovenaangehaalde vaste jurisprudentie kan eisers kritiek op de deskundigheid van de taalanalisten niet slagen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de afname van zijn kennis van het Kakwa en aangaande de Engelse voertaal in Zuid-Soedan, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het plaatsen van kritische kanttekeningen die niet teweeg brengen dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van de taalanalyses. Gelet op recente jurisprudentie van de AbRS, met name zij genoemd de uitspraak van 30 maart 2006 (200509431/1), kan de rechtbank geen eigen conclusies uit de taalanalyses trekken, indien geen contra-expertise is verricht.
Verweerder mocht derhalve uitgaan van de juistheid van de rapporten Taalanalyse.
11. Door eiser is voorts gewezen op de reeds bij zijn asielaanvraag overgelegde geboorteakte. Op deze geboorteakte is expliciet aangegeven dat de vader van eiser de Soedanese nationaliteit bezit en dat eiser is geboren in [geboorteplaats], Soedan. De geboorteakte geeft derhalve bewijs van eisers herkomst en vormt, gelet op de daarop aangegeven nationaliteit van zijn vader, een belangrijke aanwijzing voor zijn nationaliteit. Verweerder heeft de authenticiteit van deze akte niet betwist, maar zich op het standpunt gesteld dat de geboorteakte irrelevant is. In de visie van verweerder kan uit de geboorteakte slechts blijken dat eiser in [geboorteplaats], Soedan is geboren, maar niet dat hij nadien in Soedan heeft verbleven.
12. De rechtbank kan verweerder in dat standpunt niet volgen. Verweerder heeft in de geboorteakte ten onrechte geen aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder, tegen de achtergrond van deze geboorteakte, geen doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan de conclusies uit de rapporten Taalanalyse. Voor toepassing van artikel 35 van de Vw 2000, waarbij het gaat om intrekking van een verleende vergunning, dient immers, anders dan bij eerste verblijfsaanvaarding, onomstotelijk vast te staan dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn herkomst en nationaliteit. Bij eerste verblijfsaanvaarding is het aan de vreemdeling om zijn herkomst en nationaliteit aannemelijk te maken. Bij een intrekking van een verleende verblijfsvergunning ligt de bewijslast met betrekking tot het verstrekken van onjuiste gegevens daarentegen geheel bij verweerder. Gelet op de ingrijpende gevolgen van het intrekken van een eenmaal verleende verblijfsvergunning kan verweerder uit het oogpunt van rechtszekerheid bovendien niet volstaan met het van zijn kant aannemelijk maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, maar zal verweerder dat zoals gezegd onomstotelijk moeten aantonen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Tegenover de rapporten Taalanalyse ligt immers de geboorteakte voor, waarvan de authenticiteit niet is betwist en waaruit blijkt dat eiser geboren is in [geboorteplaats], Soedan, en dat zijn vader de Soedanese nationaliteit bezit. Daarmee staat niet onomstotelijk vast dat eiser, zoals verweerder heeft gesteld, onjuiste gegevens heeft verschaft betreffende zijn herkomst en nationaliteit. Het bestreden besluit berust daarmee op een ontoereikende feitelijke grondslag voor de toepassing van artikel 35 van de Vw 2000.
13. Mitsdien komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel 35 van de Vw 2000.
14. Het beroep is derhalve gegrond.
15. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
16. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.E. Dijkstra als griffier op 17 november 2006.
?
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: