RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05/50357 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 november 2006
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1970, van Russische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. van den Bos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 13 december 2000 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 19 oktober 2005 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 9 november 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken op 2 november 2004 verzocht een onderzoek in te stellen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 18 april 2005 een individueel ambtsbericht met kenmerk DPV/AM-U041108.0433/870251 uitgebracht (hierna: het individuele ambtsbericht). Bij brief van 13 februari 2006 heeft de rechtbank de minister van Buitenlandse Zaken verzocht de stukken die ten grondslag liggen aan het individuele ambtsbericht toe te zenden. Bij brief van 2 maart 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht aan de rechtbank toegezonden met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken die aan het ambtsbericht ten grondslag liggen. Verweerder en de gemachtigde van eiser hebben bij brieven van respectievelijk 13 en 23 maart 2006 medegedeeld dat zij toestemming verlenen om uitspraak te doen op grondslag van de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht. Bij beslissing van 6 juli 2006 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats in een andere samenstelling de beperking van de kennisgeving niet gerechtvaardigd geacht ten aanzien van de zinsnede in regel 11 van de tweede paragraaf van het memorandum van 30 maart 2005 en de beperking van de kennisname voor het overige gerechtvaardigd geacht. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser is van Russische nationaliteit en behoort tot de Tsjetsjeense bevolkingsgroep. Eiser vreest allereerst voor vervolging van de zijde van de Federale Veiligheidsdienst (hierna: FSB). Eiser was tot december 1996 hoofd van de vertegenwoordiging van de oppositieregering van Tsjetsjenië in Moskou, genaamd Zavgajevskoje. Eiser fungeerde tegelijk als commandant van een speciale groep van voormalige hoog professionele medewerkers van de Sovjet Veiligheidsdienst. In oktober 1996 heeft eiser met deze groep een tijdelijk stafkwartier van Sjamilj Basajev aangevallen. Hierbij zijn zestien gijzelaars bevrijd en is een brandkast meegenomen. Eiser is hierdoor in het bezit gekomen van documenten van een speciale groep uit Moskou waaruit bleek dat geld, afkomstig van illegale wapenhandel en geld bestemd voor oorlogsvoering, werd witgewassen en dat deze sommen geld werden geconfisqueerd en naar het buitenland werden gesluisd. In december 1997 werd de oppositieregering ongeldig verklaard en de regering Doedajev officieel verklaard. De FSB werd opdracht gegeven alle activiteiten van de oppositieregeringen ten tijde van de Tsjetsjenië-oorlog te onderzoeken. In februari 1997 heeft de FSB een poging gedaan eiser te arresteren om in het bezit van de - voor de Russische regering belastende - documenten te komen. Eiser wist hieraan te ontkomen. Door een samenloop van omstandigheden is eiser in november 1999 alsnog gearresteerd. Begin mei 2000 is eiser uit de gevangenis in Grozny ontsnapt.
Voorts vreest eiser voor vervolging van de zijde van de strijders van Doedajev, omdat hij hen erg dwars heeft gezeten tijdens de eerste Tsjetsjenië-oorlog.
2.3 In het individuele ambtsbericht is - voor zover hier van belang en samengevat weergegeven - het volgende geconcludeerd. De vraag of eiser zijn achternaam op 16 of 18 juli 1987 heeft gewijzigd van [andere achternaam] naar [achternaam eiser] kan niet worden beantwoord. Het onderzoek heeft geen informatie opgeleverd waaruit blijkt dat betrokkene zijn achternaam heeft gewijzigd. Een persoon met de naam [eiser] of [andere achternaam] met geboortedatum [geboortedatum] 1970 heeft niet geregistreerd gestaan op het opgegeven adres district Mlodyozhnyj, [adres], Tomsk oblast. Het onderzoek heeft verder geen informatie opgeleverd waaruit is gebleken dat betrokkene in de periode 1994-1996 of in 2004 de vertegenwoordiger van de Tsjetsjeense (oppositie-)regering in Moskou is geweest. Onderzoek heeft uitgewezen dat er wel een persoon met de voornaam [voornaam eiser] en achternaam [achternaam eiser] werkzaam is bij de Tsjetsjeense vertegenwoordiging te Moskou. De middelste naam van deze persoon (het patronym) is echter niet [patronym]. Bovendien verbleef deze persoon ten tijde van dezerzijds onderzoek in Moskou. Volgens een bron bij het tijdschrift ‘Soldat Udatsji’ heeft er in de laatste tien jaar geen persoon met de naam [andere spelling naam eiser] voor dit tijdschrift gewerkt, noch op de bureauredactie noch als freelance-journalist. Het is overigens wel mogelijk dat van een persoon met deze naam tussen 1996 en 1997 een enkele keer een artikel in het tijdschrift is geplaatst.
2.4 Bij brief van 8 december 2005 heeft eiser een brief van [naam getuige] van 10 november 2005 overgelegd, waarin wordt verklaard dat eiser een paspoort en rijbewijs heeft gehad en dat hij die naar het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) [plaats] heeft gebracht.
2.5 Verweerder heeft bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Verweerder heeft zich vervolgens, onder verwijzing naar het individueel ambtsbericht van 18 april 2005, op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en daarmee ongeloofwaardig is.
2.6 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte het ontbreken van documenten aan eiser tegengeworpen. Uit de zienswijze van 30 september 2005 blijkt dat eiser bij het nader gehoor een kopie van zijn paspoort en rijbewijs heeft getoond en dat deze kopieën niet bij het rapport van nader gehoor zijn gevoegd. Op 24 juli 2002 moest eiser zich melden bij het AZC [plaats] in het kader van zijn meldplicht. Hierbij zijn voornoemde documenten ingenomen. Gezien de gestelde onduidelijkheden is het van belang dat eiser opnieuw wordt gehoord.
De algehele conclusie van het individuele ambtsbericht is in grote lijnen negatief omdat uitgegaan wordt van de verkeerde naamstelling van eiser. Verder blijkt uit het ambtsbericht dat het onderzoek naar de identiteit van eiser nog steeds loopt. Het individuele ambtsbericht miskent voorts dat archieven door oorlogshandelingen teniet kunnen zijn gegaan. Tot slot wordt niet uiteengezet hoe men aan de betreffende gegevens is gekomen, zodat het individuele ambtsbericht op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
2.7 Ter zitting is een getuige, [naam getuige], geboren op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats], gehoord. Naar aanleiding van door de rechtbank en de gemachtigde van eiser gestelde vragen heeft de getuige - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende verklaard: “In augustus 2002 woonde [eiser] bij mij in huis. Ik heb destijds zijn paspoort en rijbewijs op tafel zien liggen. Op het rijbewijs stond: “permit de conduire”. Ik dacht dat het een internationaal rijbewijs was. Later hoorde ik van [voornaam eiser] dat het om een nationaal rijbewijs ging. Het paspoort leek wel wat op ons Nederlandse paspoort. Het was donkerrood, misschien iets groter dan het Nederlandse paspoort. [voornaam eiser] vertelde mij dat hij die documenten naar het AZC in [plaats] ging brengen. Ik heb [voornaam eiser], toen hij terugkwam, gevraagd of hij een ontvangstbevestiging had gekregen van de inname van zijn documenten. [voornaam eiser] vertelde mij dat dit niet het geval was”.
2.8 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.9 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling:
a) die verdragsvluchteling is;
b) die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.10 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.11 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Overwegingen van de rechtbank
2.12 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten toerekenbaar heeft kunnen achten.
2.13 De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het eerste gehoor van 14 december 2000 - voor zover hier van belang - het volgende heeft verklaard:
“Ik had een binnenlands paspoort, een buitenlands paspoort, een rijbewijs en een militaire pas. Ook een bewijs waarin stond dat ik als commandant van een groep het recht had om oorlogshandelingen uit te voeren.
Het binnenlands paspoort, het rijbewijs en de militaire pas liggen bij de Veiligheidsdienst. Het buitenlandse paspoort en dat bewijs zijn verborgen in Grozny in de buurt van de weg naar Grozny in de richting van Modzok. Ik kan precies de plek aangeven. Ik nam het buitenlands paspoort en het bewijs niet mee, omdat ik, als ik ze bij me zou hebben en ik gecontroleerd zou worden door de politie of de Veiligheidsdienst, gelijk gearresteerd zou worden.
2.14 Voorts stelt de rechtbank vast dat tijdens het nader gehoor van 28 mei 2001 - onder meer - de volgende vraag is gesteld, waarop eiser het volgende heeft geantwoord:
“Na Uw ontsnapping was u nog in het bezit van een buitenlands paspoort. Waren deze niet ingenomen op het moment dat u gearresteerd werd?
Nee, mijn buitenlands paspoort lag bij het wapen op de geheime plaats op de binnenplaats. Dat buitenlandse paspoort kon ik niet meer gebruiken, want het was verlopen.”
2.15 In de correcties en aanvullingen van 10 april 2002 heeft eiser vervolgens het volgende - voor zover hier van belang - aangevoerd:
“Cliënt vertelt tijdens het nader gehoor te hebben overgelegd een kopie van zijn rijbewijs en paspoort. In het rapport van nader gehoor wordt hiervan geen melding gemaakt en deze kopieën zijn niet als bijlage bijgevoegd. Gaarne opheldering hierover.
Tevens heeft cliënt een samengevatte versie van zijn boek en 2 krantenartikelen overgelegd. Ook deze stukken worden niet genoemd in het rapport van nader gehoor.”
2.16 Blijkens het Model M117-A diende eiser zich op 24 juli 2002 om 13:30 uur te melden bij het bureau van de vreemdelingendienst in het AZC [plaats] in verband met zijn wekelijkse meldplicht. Bij brief van 6 juli 2004 heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat hij van eiser had vernomen dat eisers documenten tijdens het bezoek op 24 juli 2002 zijn ingenomen en heeft de gemachtigde verweerder verzocht de originele documenten aan eiser te doen toekomen.
2.17 In het proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2004, opgemaakt door een brigadier van politie van de regio Kennemerland, is het volgende gerelateerd:
“Op 22 juli 2002 is aan [eiser] een formulier model M117-A, aanwijzing ingevolge artikel 55 Vreemdelingenwet (asielzoeker) uitgereikt, waarin staat vermeld dat betrokkene zich op woensdag, 24 juli 2002, om 13:30 uur moet melden bij de vreemdelingendienst op het AZC [plaats].
In het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) is de eerste meldplicht op 24 juli 2002 opgevoerd. In de procedure blokken is geen paspoort en rijbewijs opgevoerd. (…)
In het fysieke dossier in het bezit van de regio politie Kennemerland afdeling vreemdelingenpolitie bevinden zich geen documenten. In het fysieke dossier zit geen ontvangstbewijs, dat er een paspoort en een rijbewijs van [eiser] is ingenomen.”
2.18 Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat Tsjetsjeense vrienden zijn buitenlands paspoort en rijbewijs op onbekende datum naar Nederland hebben gezonden. Dit hebben zij gedaan via een persoon die bij een Russische luchtvaartmaatschappij werkt. Eiser is vervolgens naar Schiphol gegaan en heeft de documenten van de - hem onbekende - medewerker van de Russische luchtvaartmaatschappij ontvangen.
2.19 Niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn aanvraag geen identiteits- dan wel nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn paspoort en rijbewijs op onbekende datum via een medewerker van een Russische luchtvaartmaatschappij heeft ontvangen.
Hoewel de gemachtigde van eiser reeds in de correcties en aanvullingen van 10 april 2002 melding heeft gemaakt van het feit dat er tijdens het nader gehoor kopieën van het paspoort en het rijbewijs zijn gemaakt en dat deze derhalve bij het rapport van nader gehoor hadden moeten worden gevoegd, is de rechtbank van oordeel dat eiser hiermee - in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen - onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens het nader gehoor voornoemde documenten heeft getoond en dat hiervan kopieën zouden zijn gemaakt. De rechtbank acht het allereerst opmerkelijk dat eiser blijkens het rapport van nader gehoor niet heeft verklaard dat hij documenten bij zich zou hebben - ook niet naar aanleiding van vragen van de contactambtenaar over de in Rusland aanwezige documenten van eiser - terwijl wel melding is gemaakt van de door eiser tijdens dit gehoor overgelegde foto. Voorts valt niet in te zien waarom de kopieën van het paspoort en het rijbewijs niet bij het nader gehoor zouden zijn gevoegd als deze zouden zijn overgelegd, noch waarom eiser, op het moment dat hij ontdekte dat de documenten niet bij het rapport van nader gehoor waren gevoegd, niet alsnog een kopie van deze documenten heeft overgelegd.
Ook de enkele stelling van eiser dat hij zijn documenten aan de vreemdelingendienst in het AZC [plaats] heeft moeten afgeven en hiervan geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen, acht de rechtbank onvoldoende. Hierbij verwijst de rechtbank naar de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2004, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.17.
De verklaring van de getuige dat hij het paspoort en rijbewijs van eiser heeft gezien en heeft gehoord dat eiser dit bij het AZC [plaats] heeft moeten inleveren, kan evenmin dienen ter ondersteuning van eisers verklaring, nu de getuige ter zitting heeft verklaard dat hij de documenten in augustus 2002 heeft gezien, terwijl eiser heeft verklaard dat hij reeds op 24 juli 2002 zijn paspoort en rijbewijs bij het AZC [plaats] heeft moeten inleveren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op grond van het voorgaande, het ontbreken van documenten in het nadeel van eiser bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas kunnen betrekken.
2.20 Blijkens het gestelde in C1/1.2, C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) pleegt de Minister het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met hetgeen over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker voordoet. Indien aan dat laatste vereiste niet wordt voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 Vw, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (MvT, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.21 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, met toepassing van de hiervoor weergegeven maatstaf, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is en overweegt hiertoe het navolgende.
2.22 Vastgesteld wordt dat verweerder de conclusie dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is, heeft gebaseerd op de inhoud van het individueel ambtsbericht van 18 april 2004, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.3.
2.23 Wanneer verweerder een ambtsbericht van een ander bestuursorgaan aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, kan zo’n bericht worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk deskundigenadvies dient dan wel op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan de feitelijke informatie in het bericht is ontleend. Als aan die eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die feitelijke informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie. Verweerder dient in het kader van de voorbereiding van een besluit, voor zover mogelijk, bovendien te onderzoeken of een ambtsbericht aan die eisen voldoet. Daartoe dient hij te onderzoeken op welke wijze het ambtsbericht tot stand is gekomen en zich ervan te vergewissen of de feitenvergaring voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de concrete feiten die aan de informatie in het ambtsbericht ten grondslag liggen de daarop gebaseerde feitenvaststelling en conclusies kunnen dragen. Pas wanneer verweerder aan deze vergewisplicht (de zogenaamde REK-check) heeft voldaan, mag verweerder de informatie bij zijn besluitvorming betrekken.
2.24 Verweerder heeft in zijn brief van 12 mei 2005 geconcludeerd dat het individueel ambtsbericht van 18 april 2005 qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is met uitzondering van het antwoord op vraag 2 en 7 van het individueel ambtsbericht.
2.25 De rechtbank is - na inzage van de desbetreffende onderliggende stukken - van oordeel dat de door eiser aangevoerde gronden geen concrete aanknopingspunten vormen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het individueel ambtsbericht. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.26 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het individueel ambtsbericht op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen heeft eiser allereerst aangevoerd dat zijn naam verkeerd is gespeld en dat het onderzoek om die reden tot een negatief resultaat heeft geleid. Uit het individueel ambtsbericht blijkt dat de naam ‘[achternaam eiser]’ is gebruikt, terwijl de naam ‘[eisers' naam anders gespeld]’ onderzocht had moeten worden, aldus eiser. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring een onvoldoende concreet aanknopingspunt is om tot de conclusie te komen dat er twijfel bestaat over de juistheid van de inhoud van het individueel ambtsbericht, nu ‘[achternaam eiser]’ de Nederlandse spelling is van de naam van eiser en niet gebleken is dat de naam van eiser in het Cyrillische schrift (eveneens) onjuist zou zijn gespeld.
2.27 Eiser heeft ter zitting voorts verklaard dat hij wel op het door hem opgegeven adres heeft gewoond, maar dat dit een bedrijventerrein is met daarop verschillende gebouwen. Eiser was geregistreerd op het hoofdkantoor van dit bedrijf, waarvan hij het adres niet meer weet. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat hij wel als freelance-journalist bij het opgegeven tijdschrift heeft gewerkt en dat hij op internet artikelen heeft gevonden waarbij zijn naam staat vermeld. Hij heeft verklaard dat hij deze artikelen niet heeft geprint omdat zij niet voorzien waren van zijn foto. De rechtbank overweegt dat deze - niet nader onderbouwde stellingen - onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat getwijfeld dient te worden aan de juistheid en volledigheid van het individueel ambtsbericht. Verweerder heeft derhalve op grond van de conclusies van het individueel ambtsbericht in redelijkheid kunnen concluderen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
2.28 Uit voorgaande overwegingen volgt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag van eiser is gegrond op omstandigheden die ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, Vw een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.29 De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
2.30 Er is geen grond één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 2 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. M. Hendriks, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.