RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
ESGJ
rolnr. 562283 RL EXPL 06-3870
19 oktober 2006
1. [eiser 1];
2. [eiser 2];
3. [eiser 3];
4. [eiser 4];
5. [eiser 5];
6. [eiser 6],
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.F.C. van Megen,
ORTEC INDUSTRIE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr.J.P.C. van Ruiven.
Partijen worden aangeduid als "eisers" en "gedaagde".
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 februari 2006, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- aantekening audiëntieblad comparitie van partijen d.d. 10 mei 2006;
- de conclusie van repliek tevens akte tot vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek.
1.1. Eisers zijn in 2004 in dienst getreden bij gedaagde (een bedrijf voor industriële dienstverlening), eisers sub 3 en 5 met ingang van 1 augustus 2004, de overigen in november 2004. Eisers waren daarvoor werkzaam bij Mourik.
1.2. Artikel 9 van de individuele arbeidsovereenkomsten tussen elk van eisers en gedaagde luidt:
Op de verhouding tussen de werkgever en de werknemer is van toepassing de geldende CAO/regeling Metalektro (voor zolang deze algemeen verbindend is verklaard) en de van toepassing zijnde wettelijke bepaling, voorzover daarvan niet in deze overeenkomst of de van toepassing zijnde CAO rechtsgeldig is afgeweken.
1.3. Gedaagde heeft overeenkomstig de CAO Metalektro de lonen van eisers per 1 januari 2006 met 1,25% verhoogd.
1.4 Door de algemeen verbindendverklaring door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid per 28 augustus 2003 is tevens de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2003-2005 op de arbeidsovereenkomsten tussen eisers en gedaagde van toepassing geworden. Deze heeft een looptijd van 1 april 2003 tot en met 30 april 2005. Artikel 41, eerste lid, van deze CAO luidt:
1. Het voor de werknemer geldende salaris wordt per 1 februari 2004 met 2,50% en per 1 februari 2005 met 2,20% verhoogd. [...].
De CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2005-2008 is niet meer algemeen verbindend verklaard.
2. Vordering (na vermindering van eis)
2.1. Teneinde gedaagde te veroordelen
A. om aan eisers sub 1, 2, 3, 4, 5 en 6 een loonsverhoging van 2,2% per 1 februari 2005 te voldoen, zijnde over de periode februari-december 2005 respectievelijk € 959,60, € 580,72, € 565,55, € 580,72, € 591,13 en € 580,72;
B. daarnaast om deze verhoging te betalen over de volgende maanden vanaf 1 januari 2006, rekening houdend met de loonsverhoging van 1,25% die wel is betaald (zij het niet over het vanaf 1 februari 2005 met 2,2% verhoogde loon);
C. om de wettelijke rente te betalen over de te laat betaalde verhogingen vanaf 28 februari 2005;
D. om de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% van de verschuldigde bedragen te voldoen;
E. om de buitengerechtelijke kosten ad € 450,00 te voldoen;
een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2. Eisers hebben daartoe aangevoerd dat de loonsverhoging van 2,2 % per 1 februari 2005 conform de geldende bepalingen van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2003-2005 dient te worden toegepast en dat deze loonsverhoging een onderdeel van hun loon is geworden dat ook na afloop van de algemeen verbindendverklaring van genoemde CAO betaald dient te worden. Verder hebben eisers aangevoerd dat (over het aldus verhoogde loon) conform de CAO Metalektro per 1 januari 2006 de loonsverhoging van 1,25% betaald dient te worden.
2.3 Eisers maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c. Op grond van de algemene voorwaarden van FNV Bondgenoten zijn eisers gehouden de ten behoeve van hen gemaakte buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden, althans voor zover deze kosten verhaalbaar zijn op de tegenpartij. Deze worden door eisers gesteld op € 450,00, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding, conform het rapport Voorwerk II van de werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.
3.1. Bij de overgang van eisers van het bedrijf Mourik naar gedaagde is de integrale tekst van de individuele arbeidsovereenkomsten die eisers met Mourik hadden door gedaagde overgenomen. Daarin is de CAO Metalektro wel van toepassing verklaard, maar de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2003-2005 niet. Op het moment van de overgang was laatstgenoemde CAO wel door algemeen verbindendverklaring op de individuele arbeidsovereenkomsten van toepassing.
3.2 Eisers hebben in het najaar van 2004 een loonsverhoging gekregen als gevolg van het sluiten van een contract tussen gedaagde en Pechiney, een grote afnemer van gedaagde. Gedaagde diende volgens dat contract over een reeks van jaren kostenefficiënter te gaan opereren. Om aan die verplichting te kunnen voldoen heeft gedaagde bezien welke CAO-loonsverhogingen gedurende de contractsperiode mochten worden verwacht, ten einde daarmee niet tussentijds geconfronteerd te worden. Het loon van eisers is daarom destijds met het te verwachten percentage verhoogd. Als gevolg daarvan zijn eisers beter uit dan wanneer gedaagde de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2003-2005 stipt had gevolgd. Aangezien de loonsverhoging voortvloeiende uit het contract met Pechiney bedoeld was om aan de verplichte loonsverhoging op grond van de CAO te voldoen, is de loonsverhoging per 1 februari 2005 niet nogmaals verschuldigd.
Eisers hebben bovendien per 1 januari 2006 de loonsverhoging van 1,25% conform de CAO Metalektro ontvangen.
3.3 Subsidiair heeft gedaagde als verweer gevoerd dat, indien de loonsverhoging van 2,2% per 1 februari 2005 conform de CAO voor de Metaalbewerking 2003-2005 toch dient te worden toegepast, deze slechts is verschuldigd tot 1 mei 2005, aangezien per die datum de CAO niet langer algemeen verbindend is verklaard.
4.1 De kantonrechter overweegt dat aan gedaagde tijdens de comparitie na antwoord op 10 mei 2006 is gevraagd naar het wellicht voorhanden zijnde bewijs ten aanzien van zijn door eisers gemotiveerd betwiste stellingen dat een loonsverhoging in verband met het contract met Pechiney heeft plaatsgevonden, dat deze is bedoeld om de loonsverhoging op grond van artikel 41 van de CAO voor Metaalbewerkingsbedrijf per 1 februari 2005 niet meer te hoeven toepassen en dat dit met instemming van eisers gebeurde.
Gedaagde heeft bij conclusie van dupliek geen nadere gegevens overgelegd met betrekking tot de gestelde loonsverhoging. Evenmin heeft gedaagde ter zake van zijn stellingen voldoende specifiek bewijs aangeboden. Deze stellingen worden mitsdien verworpen. Artikel 41 van genoemde CAO dient derhalve te worden nageleefd door gedaagde. Gedaagde dient aan eisers de loonsverhoging van 2,2% per 1 februari 2005 te voldoen.
4.2 Gedaagde heeft subsidiair als verweer gevoerd dat de loonsverhoging, indien deze per 1 februari 2005 moet worden toegepast, slechts dient te worden toegepast tot het moment waarop de algemeen verbindendverklaring van de CAO afloopt, i.c. tot 1 mei 2005. Van nawerking is geen sprake.
4.3 Eisers hebben hiertegen ingebracht dat sprake is van incorporatie: de loonsverhoging kan niet meer van het loon afgehaald worden. Een loonsverhoging is in algemene zin bedoeld als een permanente voorziening, tenzij anders overeengekomen - quod non in casu. Op het moment dat de loonsverhoging een feit is, is het verhoogde loon het minimumloon, zoals op basis van de Wet Minimumloon Minimumvakantietoeslag loonsverhogingen worden toegekend. Een algemeen verbindend verklaarde CAO heeft kracht van wet en kent dezelfde systematiek ten aanzien van loonsverhogingen als laatstgenoemde wet.
De nawerkingsleer van de Hoge Raad is in het geheel niet aan de orde.
4.4 Gedaagde heeft hiertegen - samengevat - als verweer gevoerd dat van incorporatie geen sprake is en evenmin van nawerking. De CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf is niet in de individuele arbeidsovereenkomsten tussen partijen van toepassing verklaard. Gedaagde heeft als niet-georganiseerde werkgever geen invloed kunnen uitoefenen op de bedoelingen van CAO-partijen bij het aangaan van de CAO.
4.5 De kantonrechter overweegt dat onder incorporatie dient te worden verstaan dat normatieve CAO-bepalingen, zoals bepalingen met betrekking tot loon of arbeidstijd, deel gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomst en dit ook blijven doen als de CAO heeft opgehouden te gelden. Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad moet evenwel worden aangenomen dat de inhoud van een individuele arbeidsovereenkomst geen invloed meer ondergaat van algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen na afloop van de periode waarover de CAO algemeen verbindend is verklaard (HR 18 januari 1980; NJ 1980;348, HR 28 januari 1994, NJ 1994;420). In zoverre is ten aanzien van algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen, die niet uit anderen hoofde gelden tussen partijen, geen sprake van incorporatie. De bepalingen werken niet na. De wederzijds rechten en verplichtingen tussen werkgever en werknemer worden na afloop van de algemeen verbindendverklaring weer bepaald door de inhoud van de individuele arbeidsovereenkomsten.
De HR heeft een uitzondering op dit uitgangspunt aanvaard voor algemeen verbindend verklaarde bepalingen waarbij rechten worden toegekend die beperkt zijn tot een bepaald tijdvak, zoals het recht op aanvulling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een periode van twee jaar. Dergelijke bepalingen hebben wel nawerking (HR 7 juni 2002, JAR 2002;154). Een loonsverhoging is niet een recht dat beperkt is tot een bepaald tijdvak.
4.6 Dat de individuele arbeidsovereenkomst in oorspronkelijke vorm herleeft betekent i.c. dat met ingang van 1 mei 2005, de datum waarop de algemeen verbindendverklaring van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2003-2005 op de arbeidsrelatie tussen eisers en gedaagde eindigde, de bepalingen van de individuele arbeidsovereenkomsten zoals zij voor de algemeen verbindendverklaring luidden, herleefden. De op grond van artikel 41 van de CAO toegepaste loonsverhoging per 1 februari 2005 vervalt derhalve per 1 mei 2005.
De kantonrechter overweegt daarbij dat er situaties denkbaar zijn waarin geoordeeld moet worden dat een dergelijke uitkomst - die leidt tot zogenoemde zig-zag- of jojo-bewegingen in de arbeidsvoorwaarden - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. In de onderhavige zaak is hij evenwel van oordeel dat dit niet het geval is.
Allereerst is in dit verband van belang dat op de arbeidsrelatie tussen eisers en gedaagde niet alleen de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing was, maar ook ingevolge artikel 9 in de individuele arbeidsovereenkomsten de CAO Metalektro met een eigen regime van loonsverhogingen. De kantonrechter acht het niet redelijk dat gedaagde aan twee regimes van loonsverhogingen dient te voldoen waarbij de loonsverhogingen cumulatief en blijvend zouden moeten worden betaald.
Voorts wordt betekenis toegekend aan het feit dat het loon van eisers in de individuele arbeidsovereenkomsten op een hoger niveau is vastgesteld dan het minimumniveau in de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2003-2005 (zie o. a. dagvaarding sub 8 ev.).
Tot slot overweegt de kantonrechter dat de opvolgende CAO, te weten de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf 2005-2008, niet algemeen verbindend is verklaard en er dus ook geen interval (algemeen verbindendverklaring-loze periode) is tussen twee periodes waarin de CAO algemeen verbindend is. In zoverre bestaat er geen grond om verdere zig-zag-bewegingen in de arbeidsvoorwaarden tegen te gaan.
4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onder A gevorderde gedeeltelijk zal worden toegewezen in dier voege dat gedaagde aan eisers een loonsverhoging van 2,2% over de lonen van februari, maart en april 2005 dient te voldoen; voorts dat het onder B gevorderde zal worden afgwezen.
Uitgaande van de door eisers in hun vordering gehanteerde, door gedaagde niet bestreden, salarisgegevens leidt dit tot de volgende aan de respectieve eisers te betalen bedragen: € 281,44, € 170,32, € 165,87, € 170,32, € 173,37 en €.170,32.
De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente (C) zal worden toegewezen.
De vordering tot toekenning van de wettelijke verhoging ex 7:625 BW (D) wordt in zoverre toegewezen dat de verhoging gelet op de omstandigheden van de zaak wordt beperkt tot 10%.
4.8 De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar, zij het gerelateerd aan de toe te wijzen bedragen. Genoegzaam aannemelijk is dat getracht is buiten rechte voldoening te verkrijgen, welke activiteiten het niveau van instructie der zaak overstijgen.
4.9 Nu partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
- veroordeelt Ortec B.V. om te betalen aan:
[eiser 1] (€ 281,44 plus 28,14=) € 309,58
[eiser 2] (€ 170,32 plus 17,03=) € 187,35
[eiser 3] (€ 165,87 plus 16,58=) € 182,45
[eiser 4] (€ 170,32 plus 17,03=) € 187,35
[eiser 5] (€ 173,37 plus 17,33=) € 190,70
[eiser 6] (€ 170,32 plus 17,03=) € 187,35,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2005;
- veroordeelt Ortec om aan eisers te betalen ter zake van de buitengerechtelijke kosten een bedrag ad € 150,--
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.S.G. Jongeneel uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2006.