ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2915

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/36171, 06/36169
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor een minderjarige Nigeriaanse asielzoekster

In deze zaak heeft een zestienjarige Nigeriaanse asielzoekster een voorlopige voorziening en beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om haar geen verblijfsvergunning asiel te verlenen. De verzoekster was vier dagen voor de zitting met onbekende bestemming vertrokken uit het opvangcentrum, wat leidde tot onduidelijkheid over de aard van haar vertrek. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de minderjarige leeftijd van de verzoekster, er nog steeds een rechtens te beschermen belang is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De verzoekster had geen documenten overgelegd ter staving van haar identiteit en nationaliteit en had onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van haar reisroute. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit het door haar genoemde dorp in Plateau State, Nigeria. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de verklaringen van de verzoekster ongeloofwaardig zijn, wat heeft geleid tot de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv).

De voorzieningenrechter wijst erop dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank concludeert dat de verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, omdat zij het onderzoek naar opvangmogelijkheden in haar land van herkomst heeft gefrustreerd door ongeloofwaardige verklaringen af te leggen. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter op 15 augustus 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 06 / 36171 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 36169 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2006
in de zaak van:
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1990, alias [alias], geboren op [geboortedatum] 1985,
van Nigeriaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P. Scholtes, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 20 juli 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 juli 2006 afgewezen. Het besluit strekt tevens tot ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling ’ (amv). Verzoekster heeft tegen het besluit op 26 juli 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoekster heeft op 26 juli 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2006. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoekster is afkomstig uit het dorp [naam dorp] gelegen in Plateau State en is Christen. In 2003 is verzoeksters moeder overleden. Na het overlijden van haar vader op 2 mei 2006, werd verzoekster door [betrokkene] meegenomen naar zijn huis. Op 13 mei 2006 werd zij door hem verkracht en vertelde hij haar dat haar ouders verzoekster bij haar geboorte aan hem hadden uitgehuwelijkt. [betrokkene] was reeds getrouwd met vier vrouwen. Op 14 mei 2006 is verzoekster naar haar tante gevlucht. Zij kon haar niet helpen en raadde verzoekster aan om toch met [betrokkene] te trouwen. Vervolgens verbleef verzoekster in Kano alwaar zij in leven bleef door te bedelen en boodschappen te dragen. Op de markt kwam zij in contact met [betrokkene 2]. Hij heeft haar twee maanden opgevangen en is op 19 juli 2006 met verzoekster naar Nederland gevlogen.
2.6 Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het volgende standpunt gesteld. Verzoekster heeft toerekenbaar bij haar aanvraag geen documenten overgelegd ter staving van haar identiteit en nationaliteit. Daarnaast heeft zij onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van haar reisroute. Dat de reisroute desondanks toch bekend is geworden doet hier niet aan af. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij afkomstig is uit [naam dorp] in Plateau State. Verzoekster heeft op basale en elementaire vragen over haar woonomgeving geen of onjuiste antwoorden gegeven. Zo heeft zij bijna niets kunnen vertellen over Plateau State, weet zij de hoofdstad noch andere plaatsen in Plateau State te noemen en heeft zij niet kunnen vertellen welke deelstaten rondom Plateau zijn gelegen. Verder heeft zij slechts twee bevolkingsgroepen in Plateau State genoemd, geen festival kunnen noemen en weet zij niet wie de gouverneur van de deelstaat is. Voorts heeft zij niet kunnen aangeven waar [naam dorp] ligt en geen dorpen, rivieren, bergen of heuvels genoemd in de buurt van dit dorp. Verder heeft zij aangegeven dat haar dorp deel uitmaakt van de plaats “Lautan”, een plaats die niet bestaat. Voor zover zij “Langtang” zou hebben bedoeld, ligt deze plaats niet in de buurt van haar gestelde dorp. Aan het relaas van verzoekster wordt dan ook geen geloof gehecht.
Nu verzoekster haar gestelde identiteit, nationaliteit en woonplaats niet geloofwaardig heeft gemaakt, heeft zij mogelijk onderzoek naar de opvangmogelijkheden in het land van herkomst gefrustreerd. Zij komt hierom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning als amv.
2.7 Verzoekster heeft hier - kort samengevat - het volgende tegen aangevoerd. Verzoeksters aanvraag leende zich niet voor afdoening in de ac-procedure. Verzoekster is het slachtoffer van verkrachting en was tijdens het gehoor erg emotioneel. Verweerder heeft bij het gehoor geen rekening gehouden met dit trauma en de leeftijd van verzoekster. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van toepassing is. Verzoekster is nimmer in het bezit geweest van identiteitsdocumenten en was gelet op haar leeftijd niet in staat deze zelfstandig te verkrijgen. Verweerder heeft door middel van documenten vastgesteld wat de reisroute van verzoekster is geweest, zodat enige aanvullende verklaringen van verzoekster over de reisroute niet relevant zijn voor de beoordeling van het asielrelaas. Verder komt verzoekster uit een klein dorp van twintig huizen, waarover niet veel valt te vertellen. Het dorp van verzoekster ligt zeer afgelegen en in de directe omgeving bevinden zich geen plaatsen. Het opleidingsniveau van verzoekster is zeer laag. Nu verzoekster een aantal vragen juist heeft weten te beantwoorden, kan niet worden gesteld dat de twijfel zodanig groot was dat nader onderzoek door verweerder niet nodig was.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
met betrekking tot de verblijfsvergunning asiel
2.8 Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster medegedeeld dat verzoekster sinds 4 augustus 2006 uit het opvang- en onderzoekscentrum waar zij verbleef is verdwenen en dat haar verblijfplaats thans onbekend is. Omdat niet duidelijk is of er sprake is van een vrijwillige keuze of van een gedwongen vertrek, meent verzoeksters gemachtigde dat verzoekster wel belang heeft bij behandeling van de zaak. Dit is door verweerder ter zitting niet betwist. Onder voornoemde omstandigheden en gelet op de minderjarige leeftijd van verzoekster, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster thans nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.9 Voorts ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of het nader gehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden, nu dat door verzoekster is betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het rapport van het nader gehoor geen aanknopingspunten te vinden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat verzoekster onvoldoende in staat was om haar asielrelaas naar voren te brengen. Het feit dat verzoekster tijdens het gehoor een paar keer emotioneel is geworden is hiertoe onvoldoende. Daarnaast zijn er geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat verzoeksters gemoedstoestand tijdens dit gehoor zodanig was dat het horen op dat moment onzorgvuldig was.
2.10 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.11 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.12 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.13 Wat er ook zij van de omstandigheid dat verzoekster geen documenten ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het onvoldoende meewerken aan de vaststelling van haar reisroute in redelijkheid aan verzoekster heeft kunnen toerekenen. Dat de reisroute desondanks door onderzoek van de Koninklijke marechaussee op een later moment is komen vast te staan, doet hier niet aan af. Op verzoekster berust namelijk in beginsel de plicht om reeds bij de aanvraag bescheiden te overleggen ter staving van haar asielaanvraag. Verweerder heeft voornoemde omstandigheid dus in het nadeel van verzoekster bij het onderzoek van de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoekster kunnen betrekken.
2.14 Verweerder heeft in C1/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C1/3.2.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.15 Verweerder is uitgegaan van de gestelde Nigeriaanse nationaliteit en van de minderjarige leeftijd van verzoekster. Verweerder volgt verzoekster echter niet in haar verklaring dat zij afkomstig is uit [naam dorp] in Plateau State. Verweerder mocht in dat verband overwegen dat verzoekster blijk heeft gegeven van een zeer beperkte kennis over Plateau State in het algemeen en van haar woon- en geboorteplaats in het bijzonder. Van verzoekster mocht - haar leeftijd, opleidingsniveau en leefomstandigheden in aanmerking genomen - in redelijkheid verwacht worden dat zij meer informatie over de deelstaat en het dorp waaruit zij stelt vandaan te komen kan verschaffen dan thans het geval is.
2.16 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met toepassing van de in C1/3.2.3 Vc weergegeven maatstaf in redelijkheid heeft kunnen concluderen tot ongeloofwaardigheid van verzoeksters identiteit, afkomst en asielrelaas.
2.17 Uit het voorgaande volgt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die ingevolge artikel 29, eerste lid, Vw, een rechtsgrond voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen.
met betrekking tot de verblijfsvergunning regulier
2.18 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.19 Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
2.20 Artikel 3.56, eerste lid, van het Vb bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met verblijf als amv kan worden verleend aan de amv:
a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 Vw;
b. die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan; en
c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2.21 Ingevolge C2/7.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) komen amv’s die tijdens de procedure een mogelijk onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land frustreren, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als amv’. Hiervan is sprake als de betrokkene – ook los van de context van het totale asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit, nationaliteit of opvang.
2.22 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder zich, op grond van de door verzoekster afgelegde ongeloofwaardige verklaringen omtrent haar identiteit, afkomst en asielrelaas, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst heeft gefrustreerd.
2.23 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aan verzoekster een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking voor verblijf als amv heeft kunnen onthouden.
2.24 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.25 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.26 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, voorzieningenrechter, en op 15 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. E. Koornstra, griffier.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.