ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2911

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/34023
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging referteperiode hereniging minderjarig kind met hier te lande rechtmatig verblijvende ouder en niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1992 en van Ethiopische nationaliteit, op 20 september 2004 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging. De minister van Buitenlandse Zaken, verweerder in deze procedure, heeft de aanvraag op 18 februari 2005 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 11 november 2005 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verweerder op 3 mei 2006 het eerdere besluit ingetrokken en op 15 juni 2006 opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 12 juli 2006 beroep ingesteld. Op 3 oktober 2006 trok verweerder het besluit van 15 juni 2006 opnieuw in, zonder opnieuw op het bezwaar te beslissen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiseres, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van het besluit van 15 juni 2006 het gevolg is van een recent gewijzigd beleid van verweerder met betrekking tot de hereniging van minderjarige kinderen met hier te lande rechtmatig verblijvende ouders. De rechtbank heeft het beroep niet ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen het ingetrokken besluit, maar het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond verklaard.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er bijna 19 maanden zijn verstreken tussen het inleidend bezwaarschrift en het ingetrokken besluit, en dat verweerder al twee keer eerder op het bezwaar heeft beslist zonder dat er enig handelen of nalaten van eiseres is gebleken dat dit zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vergoed en het verzoek om vergoeding van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand afgewezen, omdat deze kosten niet onder de proceskostenveroordeling vallen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06/ 34023
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 november 2006
in de zaak van:
[eiseres]
geboren op [geboortedatum] 1992, van Ethiopische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. Bloemink, advocaat te Zandvoort,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. de Schutter, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 20 september 2004 een aanvraag ingediend tot afgifte van een machtiging tot voorlopige verblijf in het kader van gezinshereniging bij ouder. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 18 februari 2005 afgewezen. Op 18 maart 2005 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 11 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 3 mei 2006 heeft verweerder het besluit van 11 november 2005 ingetrokken. Verweerder heeft het bezwaar van 18 maart 2005 bij besluit van 15 juni 2006 wederom ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 12 juli 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft bij brief van 3 oktober 2006 het besluit van 15 juni 2006 ingetrokken.
1.3 De rechtbank heeft partijen per faxbericht van 16 oktober 2006 bericht dat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt geacht mede te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2006. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts is mevrouw [moeder], moeder van eiseres, in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Gesteld noch gebleken is dat eiseres belang heeft bij vernietiging van het ingetrokken besluit. De rechtbank zal daarom het beroep, voor zover gericht tegen dat besluit, niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt.
2.2 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. In het tweede lid is bepaald dat de termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ingevolge het derde lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.
2.3 Eiseres heeft bij brief van vrijdag 18 maart 2005 tegen het besluit van 18 februari 2005 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. Bij brief van maandag 21 maart 2005 heeft verweerder bevestigd dit bezwaarschrift te hebben ontvangen. Zonder dat verweerder eiser daartoe een verzoek als bedoeld in artikel 7:10, tweede lid, Awb heeft gedaan, heeft eiser op 8 april 2005 de gronden van het bezwaar ingediend. Bij brief van 20 april 2005 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld gebruik te maken van de hem op grond van artikel 7:10, derde lid, Awb toekomende bevoegdheid tot verdaging van de beslistermijn tot tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift van 18 maart 2005.
2.4 Met de intrekking van het besluit van 3 oktober 2006 is het bezwaar van 18 maart 2005 weer opengevallen. Bij de voormelde stand van zaken had verweerder binnen tien weken na maandag 21 maart 2005 op dat bezwaar dienen te beslissen. De beslistermijn ex artikel 7:10 Awb is in dit geval derhalve verstreken op dinsdag 31 mei 2005. Derhalve zal de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar gegrond verklaren.
2.5 Vervolgens dient de rechtbank te oordelen over hetgeen door eiseres bij brief van 10 oktober 2006 is verzocht. Met die brief heeft zij, in verband met de intrekking van het bestreden besluit, het petitum van haar beroep gewijzigd en de rechtbank het volgende verzocht:
- te bepalen dat verweerder haar dient te behandelen als ware zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf, - verweerder op te dragen om met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, binnen twee weken, althans binnen een termijn die de rechtbank juist voorkomt, alsnog op het bezwaarschrift van 18 maart 2005 te beslissen op straffe van een dwangsom te stellen van € 250,- voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft,
- verweerder te veroordelen tot betaling van de door eiseres geleden schade, zijnde de eigen bijdrage gefinancierde rechtsbijstand van € 90,-.
2.6 Ter zitting heeft verweerder, bij monde van zijn gemachtigde, toegelicht dat de intrekking van het besluit van 15 juni 2006 het gevolg is van het recent gewijzigde beleid van verweerder bij hereniging van een minderjarige kind met een hier te lande rechtmatig verblijvende ouder. Voorts heeft verweerder toegezegd zo snel mogelijk opnieuw op het bezwaar van 18 maart 2005 te beslissen. Verweerder heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek om eiseres te behandelen als ware zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf omdat het spoedeisende belang daartoe niet aanwezig is. Ten aanzien van de gevraagde dwangsom en de vergoeding van de eigen bijdrage rechtsbijstand heeft verweerder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder op te dragen thans binnen een termijn van twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Bij het opdragen van die beslistermijn neemt de rechtbank in aanmerking dat er bijna 19 maanden is gelegen tussen het inleidend bezwaarschrift en het ingetrokken besluit. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder al twee keer op het bezwaar heeft beslist, zonder dat gebleken is dat enig handelen of nalaten van eiseres daarvan de reden is. Ten slotte wordt in aanmerking genomen dat door verweerder niet is gesteld dat hij nog niet over alle informatie beschikt die voor een zorgvuldig besluit op het bezwaar van 18 maart 2005 benodigd is.
2.8 De rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat verweerder gevolg zal geven aan de opdracht om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen en ziet daarom thans geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Indien verweerder niet binnen de in deze uitspraak bepaalde termijn een besluit neemt en eiseres andermaal beroep instelt tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, zou dit anders kunnen zijn.
2.9 De rechtbank ziet, gelet ook op de korte termijn die aan verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, geen aanleiding verweerder op te dragen eiseres te behandelen als ware zij al in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf.
2.10 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- (1 punt voor het beroepschrift op bezwaar en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1), respectievelijk € 80,50 (1 punt voor het (fictieve) beroepschrift, wegingsfactor 0,25). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.11 De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van de eigen bijdrage die eiseres op grond van de Wet op de Rechtsbijstand aan haar gemachtigde heeft moeten betalen, afwijzen. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is geregeld welke proceskosten in aanmerking komen voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Dat zijn uitsluitend de in artikel 1 onder a tot en met f, Bpb genoemde kosten en daartoe behoort niet de eigen bijdrage voor het verkrijgen van rechtsbijstand.
2.12 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het ingetrokken besluit, niet ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar, gegrond;
3.3 draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 724,50 (€ 644,- + € 80,50) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank nevenzittingsplaats Haarlem moet voldoen;
3.5 veroordeelt de Staat der Nederlanden om het betaalde griffierecht ad € 141,- aan eiseres te vergoeden.
3.6 wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gedaan door mr L.M. Kos, rechter en op 09 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.