ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2888

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/14592
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezinshereniging en rechtszekerheidsbeginsel in vreemdelingenzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 7 november 2006, wordt de zaak behandeld van een eiser die een aanvraag heeft ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak van 31 januari 2006, waarin het eerdere besluit van de minister van Buitenlandse Zaken werd vernietigd, niet is nageleefd door verweerder. De rechtbank stelt vast dat de hoofdpersoon en eiser in september/oktober 2000 een signaal hebben afgegeven dat zij gezinshereniging beoogden, maar dat verweerder dit niet in acht heeft genomen in het bestreden besluit. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginselen zijn geschonden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 644,-, en moet de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 141,- vergoeden. De rechtbank benadrukt dat partijen tegen deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Raad van State, binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 14592
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 november 2006
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1988, van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Favier, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 13 september 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel gezinshereniging bij vader [vader / hoofdpersoon] (de hoofdpersoon). Bij bezwaarschrift van 29 november 2004 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Op 6 juni 2005 is de hoofdpersoon gehoord door een ambtelijke commissie. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 20 juli 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 3 augustus 2005 beroep ingesteld.
1.2 Bij uitspraak van 31 januari 2006, kenmerk AWB 05/35154, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.3 Op 10 maart 2006 is de hoofdpersoon gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 16 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 21 maart 2006 beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 september 2006. Eiser is vertegenwoordigd door mr. drs. F.W. Verbaas, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is de hoofdpersoon ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.5 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.14, eerste lid en onder c, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon, indien het kind naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon en onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staat.
2.6 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B2/6.4 Vc, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, is onder meer het volgende bepaald. De periode gedurende welke de ouder en het kind zijn gescheiden tot de aanvraag om gezinshereniging, wordt de referteperiode genoemd. Deze periode begint op het moment waarop de ouder het kind heeft achtergelaten. De referteperiode eindigt op het moment waarop om afgifte van een mvv voor gezinshereniging is verzocht dan wel, indien het kind niet mvv-plichtig is, een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging is ingediend. Tot vijf jaar na de scheiding tussen ouder en kind wordt in beginsel aangenomen dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder. Indien de scheiding tussen de ouder en het kind vijf jaar of langer heeft geduurd, wordt aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
2.7 In eerdergenoemde uitspraak van 31 januari 2006, is onder r.o. 12.2.1 als volgt overwogen:
“In paragraaf B2/6.4.2.1 van de Vc 2000 is onder het kopje “achtergrond” vermeld dat als uitgangspunt geldt dat minderjarige kinderen in principe bij de ouder(s) behoren, maar dat indien men in een reeks van jaren geen signaal heeft afgegeven dat men gezinshereniging wil, niet meer geteld kan worden dat Nederland het meest aangewezen land is voor gezinshereniging. Hieraan wordt uiting gegeven doordat tot vijf jaar na de scheiding tussen ouder en kind in beginsel zonder meer wordt aangenomen dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van deze ouder.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat referent zich in september/oktober 2000 met eiser bij de Vreemdelingendienst te [plaats] heeft gemeld met het verzoek om advies. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee een signaal afgegeven dat referent en eiser gezinshereniging beoogden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat, bezien in het licht van voornoemde passage uit het beleid, verweerders standpunt dat in dit geval onverkort dient te worden vastgehouden aan de vaststelling dat de referteperiode langer dan vijf jaar bedraagt – daarmee implicerende dat in een reeks van jaren geen signaal is afgegeven dat men gezinshereniging wil – niet is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de feiten en (mede als gevolg daarvan) onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.”
2.8 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier relevant, op het standpunt gesteld dat de referteperiode langer dan vijf jaar heeft geduurd. Hiertoe is overwogen dat de hoofdpersoon eiser in 1995 in Marokko heeft achtergelaten. Eerst op 13 februari 2001 heeft de hoofdpersoon, door indiening van een verzoek om advies, kenbaar gemaakt dat hij de intentie had om eiser naar Nederland te halen. Het toepasselijk beleid bepaalt dat de referteperiode eindigt op het moment waarop om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging wordt verzocht. Ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2006 is het volgende overwogen. Wat er van de verklaring aangaande een eerdere poging van de hoofdpersoon om ten behoeve van eiser een aanvraag in te dienen ook zij, dit is op generlei wijze met stukken onderbouwd en derhalve niet aangetoond. Daaruit volgt dat onverkort dient te worden vastgehouden aan het beleid.
2.9 Eiser heeft onder meer aangevoerd dat verweerder de in de uitspraak van 31 januari 2006 verweten tekortkomingen niet heeft hersteld in het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Tegen voormelde uitspraak van 31 januari 2006 is geen hoger beroep door een der partijen ingesteld. Dit brengt in beginsel met zich mee dat verweerder aan die uitspraak uitvoering dient te geven. Dat zou slechts anders kunnen liggen wanneer die uitspraak voor verweerder onuitvoerbaar is.
2.11 De rechtbank stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat deze uitspraak voor verweerder onuitvoerbaar is.
2.12 In eerdergenoemde uitspraak van 31 januari 2006 is vastgesteld dat de hoofdpersoon en eiser met hun bezoek aan de Vreemdelingendienst te [plaats] in september/oktober 2000 een signaal hebben afgegeven dat zij gezinshereniging beoogden. Nu verweerder hiervan niet is uitgegaan in het bestreden besluit, zijn de desbetreffende overwegingen van de rechtbank niet in acht genomen. Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat, zelfs indien er van wordt uitgegaan dat eiser een signaal heeft afgegeven dat hij met de hoofdpersoon gezinshereniging wilde zoals bedoeld in de uitspraak in deze zaak van 31 januari 2006, daaraan geen overwegende waarde kan worden gehecht. Dit argument had echter reden kunnen vormen voor verweerder om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Nu verweerder heeft berust in de uitspraak, zijn de aangedragen argumenten echter onvoldoende om voormelde en op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb bindende overwegingen van de uitspraak niet in acht te nemen.
2.13 Gelet op het vorenstaande is het besluit tevens genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de op grond van artikel 3:2 Awb in acht te nemen zorgvuldigheid bij de voorbereiding van besluiten. Ook op die grond zal het bestreden besluit worden vernietigd.
2.14 Het beroep zal gegrond worden verklaard.
2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.16 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 141,- dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 29 november 2004, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en op 7 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.