ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2886

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/32596
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Togolese eiseres met medische problematiek en de gevolgen van eerdere uitspraak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 31 oktober 2006 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Togolese eiseres die lijdt aan een HIV-infectie. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 29 juli 2004 bepaald dat de minister een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de medische situatie van eiseres, die aangaf dat er in Togo geen adequate behandelingsmogelijkheden voorhanden zijn.

De rechtbank oordeelde dat de minister in zijn nieuwe besluit niet voldoende had onderbouwd waarom hij de medische verklaringen van eiseres niet had meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank benadrukte dat de minister had nagelaten om de eerdere uitspraak uit 2004 uit te voeren, wat in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en de zorgvuldigheidseisen van de Awb. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres.

Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de medische problematiek van eiseres, in combinatie met de omstandigheden in Togo, voldoende aanleiding gaf om de aanvraag voor een verblijfsvergunning opnieuw te beoordelen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid in asielzaken, vooral wanneer er sprake is van ernstige medische omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 32596
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 oktober 2006
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1978, van Togolese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mw. mr. J. van Veelen-de Hoop, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 9 mei 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 2 april 2003 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 29 april 2003 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 juli 2004 (Awb 03/25637), heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
1.2 Het Bureau Medisch Advisering (BMA) heeft in opdracht van verweerder de medische problematiek van eiseres onderzocht en op 24 februari 2005 een advies uitgebracht.
1.3 Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 21 juni 2005 de aanvraag opnieuw afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit op 18 juli 2005 beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 19 september 2006. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op
rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Eiseres is in haar land van herkomst meerdere malen thuis door diverse soldaten verkracht toen zij op zoek waren naar haar echtgenoot. Haar echtgenoot was aangesloten bij de CAR-partij, een oppositie-partij, en was ten tijde van het bezoek van de soldaten aan haar huis al enige tijd verdwenen. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat hij al die tijd in de gevangenis zat. Later hoorde eiseres dat hij uit de gevangenis was ontsnapt en in Nederland verbleef. Hierop is zij naar Nederland gereisd, waar zij ook verkracht is. Eiseres is ten gevolge van de verkrachtingen besmet geraakt met het HIV-virus. Eiseres heeft twee kinderen, geboren op [geboortedatum] 1993 en [geboortedatum] 2002.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op de volgende standpunten gesteld. Ingevolge de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam van 29 juli 2004, hierna ook te noemen: de uitspraak, is in rechte vast komen te staan dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw. Voorts komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege het feit dat zij lijdt aan een HIV-infectie. In het BMA-rapport staat immers dat eiseres zich niet bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij zich niet staande kan houden in Togo.
2.6 Eiseres heeft hiertegen in beroep onder meer het volgende aangevoerd. Eiseres komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw omdat zij bij gedwongen terugkeer te maken zal krijgen met een behandeling als genoemd in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij lijdt aan een infectie met het AIDS-virus, in het stadium A2 en daarnaast gebruikt zij antidepressiva. Een adequate behandeling in Togo is niet mogelijk. Uit medische verklaringen blijkt dat eiseres zonder behandeling binnen enkele jaren zal komen te overlijden. Zij zal zich bij een gedwongen terugkeer niet zonder meer als vrouw met jonge kinderen staande kunnen houden. Het is niet zeker dat zij kan terugvallen op haar familie.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil is de onherroepelijke uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam van 29 juli 2004 waarin het beroep van eiseres tegen het besluit van 2 april 2003 gegrond is verklaard. Hierbij heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat gezien het feit dat het relaas van eiseres geheel afhankelijk is van het relaas van haar echtgenoot, welke ongeloofwaardig is geacht, eiseres niet op grond van de vermeende politieke activiteiten van haar echtgenoot in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder a en onder b, Vw. Dit is dus niet meer in geschil.
2.8 Verder heeft de rechtbank in deze uitspraak – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“5.2 (...) Reeds gedurende de asielprocedure heeft eiseres aangegeven dat zij lijdt aan een ziekte waaraan zij zou overlijden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij een tweetal medische verklaringen overgelegd van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) van 31 juli 2002 respectievelijk 22 januari 2004. Daaruit blijkt onder meer dat eiseres onder behandeling is vanwege een HIV-1 infectie en dat, hoewel het beloop van de ziekte per patiënt wisselend is en dus moeilijk te voorspellen is, eiseres naar verwachting bij verblijf in Togo binnen enkele jaren aan de gevolgen van de ziekte zal overlijden. Voorts blijkt uit de medische verklaringen dat adequate behandeling en begeleiding van de ziekte in Togo op dit moment niet mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door eiseres met betrekking tot haar medische problematiek is aangevoerd, een rol dient te spelen bij de vraag of eiseres in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw (AbRvS, 11 april 2003 (JV 2003, 225)). (...)
(...) Nu eiseres reeds in een vroeg stadium van deze procedure haar medische problematiek naar voren heeft gebracht en deze heeft onderbouwd met medische stukken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet, zonder nadere onderbouwing en zonder nader onderzoek te laten verrichten door het Bureau Medische Advisering, op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van eiseres geen sprake is van zeer ernstige medische problematiek. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte nagelaten in zijn beoordeling te betrekken dat blijkens de door eiseres overgelegde medische verklaringen in Togo geen adequate behandelingsmogelijkheden voorhanden zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden omdat het onzorgvuldig is voorbereid en een draagkrachtige motivering ontbeert.”
2.9 Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder advies gevraagd aan het BMA. Op 24 februari 2005 heeft het BMA advies uitgebracht, waarin staat dat eiseres lijdt aan een infectie met het AIDS-virus, in het stadium A2. Zij heeft verder last van een chronische hoofdpijn en psychische klachten. In Togo is een adequate behandeling van een HIV-infectie niet mogelijk. De verkrijgbaarheid van de medicijnen en antidepressiva is niet gegarandeerd. Het uitblijven van behandeling zal op de (middel)lange termijn leiden tot een medische noodsituatie. Eiseres bevindt zich op dit moment niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte.
2.10 Tegen voormelde uitspraak is geen hoger beroep door een der partijen ingesteld. Dit brengt in beginsel met zich mee dat verweerder aan die uitspraak uitvoering dient te geven. Dat zou slechts anders kunnen liggen wanneer die uitspraak voor verweerder onuitvoerbaar is.
2.11 De rechtbank stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat deze uitspraak voor verweerder onuitvoerbaar is.
2.12 Vast staat echter dat verweerder heeft nagelaten om, zoals opgedragen in meergenoemde uitspraak van 29 juli 2004, in zijn beoordeling in het bestreden besluit te betrekken dat uit de door eiseres overgelegde medische verklaringen blijkt dat in Togo geen adequate behandelingsmogelijkheden voorhanden zijn. De argumenten die verweerder ter zitting heeft gegeven om niet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen hadden reden kunnen vormen voor verweerder om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Nu verweerder heeft berust in de uitspraak, zijn de aangedragen argumenten echter onvoldoende om voormelde en op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb bindende overwegingen van de uitspraak niet in acht te nemen.
2.13 Gelet op het vorenstaande is het besluit tevens genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de op grond van artikel 3:2 Awb in acht te nemen zorgvuldigheid bij de voorbereiding van besluiten. Ook op die grond zal het bestreden besluit worden vernietigd.
2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.
2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak en nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 9 mei 2001 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en op 31 oktober 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.