RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 46652
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 oktober 2006
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Pakistaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium, locatie Tafelbergweg, te Amsterdam,
eiser,
raadsvrouw: mr. Y.E. Verkouter, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.IJ Ruiter, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft bij besluit van 17 december 2005 aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Eiser heeft op 25 september 2006 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.3 Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2006. Eiser is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.5 Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank ter zitting verzochte nadere informatie te verstekken. Bij brief van 9 oktober 2006 heeft verweerder deze informatie verstrekt. Bij brief van diezelfde datum, door de rechtbank ontvangen op 10 oktober 2006, heeft de raadsvrouw van eiser hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, Awb, gesloten.
2.1 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
2.2 De vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten.
2.3 Bij de belangenafweging zal de rechtbank in ieder geval betrekken de duur van de vrijheidsontnemende maatregel, de wijze waarop eiser invulling heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en de activiteiten die verweerder heeft verricht om het vertrek van eiser te bespoedigen.
2.4 Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 12 juli 2006 (AWB 06 / 30914).
2.5 Namens eiser is - samengevat - het volgende aangevoerd. Gezien de duur van de maatregel, dient een belangenafweging te worden gemaakt. Uit het dossier blijkt niet van enige belangenafweging. De maatregel mag niet langer duren dan noodzakelijk is. Vanaf juli 2006 heeft verweerder niets concreets ondernomen teneinde de uitzetting van eiser te effectueren. Voorts heeft verweerder niet twee wekelijks gerappelleerd. Op 10 augustus 2006 is er door de Pakistaanse autoriteiten bericht dat er geen laissez passer voor eiser zal worden afgegeven omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt. Eiser is nooit geconfronteerd geweest met deze negatieve uitkomst. Voorts bevreemdt het eiser dat er ondanks dat de Pakistaanse vertegenwoordiging heeft bericht dat er voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven nog twee onderzoeken in Pakistan gaande zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende. Op 30 maart 2006 is eiser gepresenteerd bij de Pakistaanse autoriteiten. Verweerder heeft vervolgens herhaaldelijk gerappelleerd bij de Pakistaanse vertegenwoordiging. Op 10 augustus 2006 heeft de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) bericht dat de Pakistaanse autoriteiten hebben medegedeeld dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven, omdat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Daarbij is tevens bericht dat de IND twee onderzoeken in Pakistan heeft gestart, welke nog gaande zijn. Op 14 augustus 2006 is eiser om medewerking gevraagd. In reactie daarop heeft eiser aangegeven dat hij de juiste informatie heeft verstrekt en dat hij niet over identiteitsdocumenten beschikt. Op 11 september 2006 heeft de UFT bericht dat er nog geen uitslag is van voormelde onderzoeken in Pakistan. Op 20 september 2006 is eiser opnieuw om medewerking verzocht. Op 25 september 2006 heeft de UFT gemeld dat op 5 september 2006 laatstelijk is gerappelleerd over de nog lopende onderzoeken en dat het volgende rappel in oktober zal plaatsvinden. Op 26 september 2006 heeft eiser wederom aangegeven dat hij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt en niet aan identiteitsdocumenten kan komen.
2.7 Uit de nader door verweerder verstrekte informatie van 9 oktober 2006 blijkt dat er voor verweerder, naast een presentatie bij de Pakistaanse ambassade, de mogelijkheid bestaat zaken voor de dragen aan de Pakistaanse immigratiedienst (Federal Investigation Agency - FIA). Dit is zowel mogelijk bij lopende onderzoeken als bij weigering van afgifte van een laissez-passer door de Pakistaanse vertegenwoordiging. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij over de precieze opzet van het onderzoek niet door de FIA wordt geïnformeerd en bij het onderzoek afhankelijk is van deze organisatie. Tevens loopt er een onderzoek door de Nederlandse ambassade in Pakistan om de door eiser opgegeven gegevens ter plekke te verifiëren. Daar de duur van dit onderzoek voornamelijk afhankelijk is van de correctheid en volledigheid van de identiteitsgegevens die eiser zelf heeft verstrekt, kan over de tijdsduur van dit onderzoek geen precieze termijn worden gegeven, aldus verweerder. Het rappelleren van de Immigration Liaison Officer (ILO) heeft tot doel het nogmaals onder de aandacht brengen van de reeds ingediende zaken, waaronder de zaak van eiser. De ILO zal in november naar Pakistan gaan om bij de FIA te rappelleren, aldus verweerder.
2.8 In reactie op deze brief heeft eiser aangevoerd dat van verweerder mag worden verwacht dat hij in staat is bij benadering aan te geven hoe lang dergelijke onderzoeken duren. Dit geldt zeker voor het onderzoek dat door de Nederlandse autoriteiten in Pakistan wordt uitgevoerd. Aangezien volstrekt onduidelijk is binnen welke termijn afgifte van een laissez-passer is te verwachten, is voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd
2.9 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de thans ter beoordeling staande periode van voortduring van de ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel, niet kan worden geconcludeerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de voorbereiding van het vertrek van eiser.
2.10 Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin is komen vast te staan dat eiser niet zal kunnen voldoen aan zijn wettelijke vertrekplicht.
2.11 De aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel duurt inmiddels tien maanden voort. De rechtbank is echter van oordeel dat thans nog niet het moment is aangebroken waarop aan het belang van eiser doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Verweerder heeft terecht de medewerking van eiser gevraagd bij de vaststelling van zijn identiteit. Het ligt ook op de weg van eiser om in het kader van voormelde vertrekplicht aan verweerder gegevens te verschaffen welke kunnen leiden tot zijn vertrek. Eiser is echter na de negatieve uitkomst van het identiteitsonderzoek bij de Pakistaanse vertegenwoordiging, waarbij verweerder is medegedeeld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, blijven volhouden dat de door hem verstrekte gegevens juist zijn, zonder dit met (identiteits)documenten te onderbouwen. Wel gesteld, maar niet gebleken is dat het voor eiser onmogelijk is om op enigerlei wijze zijn gestelde identiteit en nationaliteit te staven dan wel dat hij daartoe enige poging heeft ondernomen. Eiser verleent derhalve niet de medewerking waartoe hij in het kader van voormelde vertrekplicht is gehouden. Het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit wordt hierdoor aanzienlijk bemoeilijkt, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen. Gelet hierop, dient verweerder vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld de uitkomst van het in Pakistan extra ingezette identiteitsonderzoek door de FIA af te wachten en daarnaast zelf onderzoek te doen in Pakistan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij dit onderzoek afhankelijk is van de FIA, terwijl de duur van het eigen onderzoek mede afhangt van de juistheid en volledigheid van de door eiser verstrekte, en door de Pakistaanse vertegenwoordiging onjuist en onvolledig bevonden, gegevens. Onder deze omstandigheden volgt de rechtbank het standpunt van eiser, dat verweerder bij benadering dient aan te geven hoe lang dit onderzoek gaat duren, dan ook niet.
2.12 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.13 De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 16 oktober 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J. van Roode, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.