ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2813

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1180
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Koerdische Turkse sympathisant van HADEP na mishandeling door autoriteiten

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Koerdische Turkse man, die meerdere keren is opgepakt vanwege zijn sympathieën voor de politieke partij HADEP. Eiser heeft in 2000 en 2002 ernstige mishandelingen ondergaan door Turkse autoriteiten, waaronder seksuele mishandeling. Hij stelt dat deze ervaringen hem hebben doen besluiten om zijn land te verlaten en dat het traumatabeleid van toepassing is op zijn situatie, wat hem recht zou geven op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebeurtenissen die eiser heeft meegemaakt tijdens zijn eenzame opsluiting in 2000 vallen onder de gronden van het traumatabeleid. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ondervraging op 1 februari 2002, die leidde tot herbeleving van de eerdere trauma's, niet ernstig genoeg zou zijn om onder het traumatabeleid te vallen. De rechtbank wijst erop dat de mishandelingen door overheidsfunctionarissen hebben plaatsgevonden, wat de kans op herbeleving vergroot.

De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond hoe bescherming tegen herbeleving kan worden geboden en waarom terugkeer naar Turkije niet van bijzondere hardheid zou zijn. Gezien de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten voor Koerden met sympathieën voor HADEP, loopt eiser het risico opnieuw opgepakt te worden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van verweerder en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: 06/1180
Datum uitspraak: 8 augustus 2006
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser] ,
geboren op [datum] 1978,
v-nummer [nummer] ,
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. M.J.A. Rinkes,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door drs. H. Wassenaar,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Bij besluit van 5 december 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 februari 2002 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 2 januari 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 juli 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.M. Strijbos.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden. Tussen partijen is de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas niet in geschil.
3. Eiser heeft, kort samengevat, het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is van 1998 tot en met 2000 in militaire dienst geweest. Eiser is tijdens zijn verlof twee keer opgepakt vanwege zijn sympathieën voor de politieke partij HADEP (Democratiepartij voor het volk) en omdat hij familieleden had die werden verdacht van terrorisme. Eiser is tijdens deze detenties (seksueel) mishandeld. Eiser verrichtte activiteiten voor de HADEP, waaronder het ophangen van affiches. Na zijn diensttijd, op 28 oktober 2000, is eiser tijdens het ophangen van affiches betrapt, maar heeft toen kunnen ontsnappen. In 2002 is eiser twee keer opgepakt en ondervraagd. Tijdens deze detenties is eiser eveneens mishandeld. Eiser heeft de mishandeling in 2002 ervaren als een herbeleving van de (seksuele) mishandeling in 2000.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als sympathisant van de HADEP in de bijzondere negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat dan wel bij terugkeer naar Turkije een behandeling in strijd met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft te vrezen. Eiser ontplooide slechts marginale activiteiten voor de HADEP en niet is gebleken dat de autoriteiten, met uitzondering van zijn bezoeken aan het gebouw van de HADEP, op de hoogte waren van zijn activiteiten. Voorts stelt verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 nu de mishandeling in 2000 geen directe aanleiding was voor vertrek uit het land van herkomst en de mishandeling in 2002 niet valt onder de limitatieve opsomming van paragraaf C1/4.4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
Blijkens het voorgaande is naar het oordeel van verweerder niet gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot een geslaagd beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, van de Vw 2000.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat zijn aanvraag niet objectief en onbevooroordeeld is beoordeeld nu het voornemen en het besluit van de hand van dezelfde ambtenaar zijn.
De rechtbank overweegt dat het de voorkeur geniet het voornemen en het besluit niet door een en dezelfde ambtenaar te laten uitbrengen. In het geval het voornemen en het besluit door dezelfde ambtenaar worden uitgebracht staat daarmee evenwel niet vast dat er geen sprake kan zijn van een objectieve beoordeling. Er dienen concrete aanknopingspunten te zijn op grond waarvan twijfel kan ontstaan aan de objectiviteit van de beoordeling. Door eiser zijn geen concrete aanknopingspunten geboden om er vanuit te gaan dat geen objectieve herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Eisers stelling dienaangaande slaagt dan ook niet.
7. De rechtbank constateert dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet in geschil is, zodat ter beoordeling voorligt of verweerder terecht heeft besloten dat hetgeen eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd onvoldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat eiser meerdere malen is aangehouden vanwege zijn geregelde bezoeken aan het gebouw van de HADEP en dat ook andere personen van Koerdische afkomst om die reden werden opgepakt. Hoewel dit naar het oordeel van de rechtbank duidt op negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten voor personen van Koerdische afkomst met sympathie voor de HADEP, is niet gebleken dat eiser als individu binnen die groep in het bijzonder in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten. Eiser is weliswaar bij het plakken van affiches in oktober 2000 betrapt en tijdens zijn vlucht in zijn voet geschoten, maar uit verklaringen van eiser zelf blijkt dat hij toen niet is herkend omdat hij kans zag weg te rennen. Ook de stelling van eiser dat zijn strafoplegging door de militaire rechtbank gerelateerd is aan zijn verwantschap met familieleden die van terrorisme verdacht werden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende geconcretiseerd mogen achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 kunnen weigeren.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder evenmin grond voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aanwezig hoeven achten.
10. Eiser heeft een beroep gedaan op het traumatabeleid. Op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van de Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van het vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
De wijze waarop de minister van deze bevoegdheid gebruik maakt, is neergelegd in paragraaf C1/4.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
11. In hoofdstuk C1/4.4.2.1 en 4.4.2.2 van de Vc 2000, waarin het traumatabeleid is vastgesteld, wordt een limitatieve opsomming gegeven van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
In hoofdstuk C1/4.4.2.4 van de Vc 2000 is vervolgens vermeld dat klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van het vertrek uit het land van herkomst en met het asielrelaas, aanleiding kunnen geven tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het dient daarbij te gaan om zodanige individuele humanitaire omstandigheden dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst. De betrokken asielzoeker zal de aangevoerde gebeurtenissen aannemelijk moeten maken. Tevens moet aannemelijk zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor het vertrek uit het land van herkomst.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de aanhouding van eiser en de daaropvolgende ondervraging op [datum] geen gebeurtenis is die valt onder de limitatief opgenoemde gronden van het traumatabeleid omdat de mishandeling tijdens die ondervraging niet ernstig genoeg was. Ontkleden, blinddoeken en vastpakken van het geslachtslid is volgens verweerder geen ernstige mishandeling.
13. Eiser heeft verklaard tijdens zijn detentie in oktober 2000 na zeven dagen eenzame opsluiting twee dagen (seksueel) te zijn mishandeld door vijf of zes officieren van de luchtmacht. Hij stelt zichzelf op dat moment te hebben verloren. Eiser heeft verklaard dat hij is gepenetreerd met een knuppel. Eiser is hierbij bewusteloos geraakt en heeft bloedingen gekregen. Als gevolg hiervan moest eiser in het ziekenhuis worden behandeld. Ook is hij met knuppels geslagen, waarvan littekens zijn te zien op zijn borst. Op [datum] is eiser meegenomen naar het politiebureau toen hij uit het gebouw van de HADEP in de stad Islaheye kwam. Hier moest hij zich uitkleden en werd hij geblinddoekt. Eiser heeft over de gebeurtenissen op het politiebureau op [datum] het volgende verklaard:
“Ik werd uitgekleed, geblinddoekt. Ik werd bij mijn penis gepakt. Iedere keer als ik moest antwoorden werd er iets tegen mij aan gehouden. Ik weet niet wat het was. Het was niet scherp. Ik was constant aan het huilen.”
Deze gebeurtenis is voor eiser aanleiding geweest om zijn land te verlaten. Eiser stelt zich op het standpunt dat het traumatabeleid op hem van toepassing is en dat de gebeurtenissen die hij heeft ondergaan aanleiding geven tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
14. De rechtbank overweegt dat onbetwist is dat de gebeurtenissen die eiser heeft meegemaakt tijdens zijn eenzame opsluiting in militaire dienst, vallen onder één van de limitatief opgenoemde gronden van het traumatabeleid. De rechtbank stelt vast dat door verweerder niet is bestreden dat de ondervraging op [datum] heeft geleid tot een herbeleving van hetgeen eiser tijdens zijn detentie in 2000 is overkomen als gevolg waarvan eiser op 7 februari 2002 zijn land van herkomst heeft verlaten. Hierbij acht de rechtbank het van belang dat de beide mishandelingen van overheidswege, de eerste maal door een officier van de luchtmacht, de tweede maal door de politie, hebben plaatsgevonden waardoor aannemelijk is dat er sprake heeft kunnen zijn van herbeleving hetgeen door verweerder niet is betwist.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de gebeurtenis op [datum] , te weten de ondervraging waarbij eiser is ontkleed, geblinddoekt en zijn geslachtslid is vastgepakt, gelet op de omstandigheid dat sprake is van herbeleving, niet ernstig genoeg is en derhalve niet onder de limitatieve opsomming van het traumatabeleid valt. Verweerder heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
15. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd hoe de autoriteiten bescherming zouden kunnen bieden tegen herbeleving van een eerdere traumatische ervaringen en waarom terugkeer naar het land van herkomst niet van bijzondere hardheid zou zijn. In dit specifieke geval geldt dit temeer nu er van de zijde van de Turkse autoriteiten negatieve belangstelling bestaat voor personen van Koerdische afkomst met sympathie voor HADEP, waardoor eiser, als Koerd met sympathie voor HADEP juist gerede kans loopt opnieuw te worden opgepakt, met alle gevolgen van dien.
16. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient verweerders besluit te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 5 december 2005;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2006 in tegenwoordigheid van drs. A.H.M. Daverschot als griffier.
de griffier?
de rechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).