ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2691
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.G. Kok
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 november 2006 uitspraak gedaan in een verzoek van de biologische vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader heeft het kind niet erkend en de moeder heeft het ouderlijk gezag. De vader verzoekt om een regeling voor omgang, maar de moeder verzet zich hiertegen en vraagt de rechtbank om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 augustus 2006, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun procureurs.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek de rechter op verzoek een omgangsregeling kan vaststellen, mits er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de verzoeker en het kind. De vader stelt dat er een band is die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bijkomende omstandigheden heeft gesteld die deze band onderbouwen. De vader heeft weliswaar geprobeerd contact te houden, maar de rechtbank concludeert dat de aard van de relatie tussen de ouders kortstondig was en dat de vader slechts sporadisch contact heeft gehad met de minderjarige.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat er onvoldoende bewijs is van een band die als familie- en gezinsleven kan worden aangemerkt. De beslissing van de rechtbank is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling.