ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2647

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/35430
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • W.J. van Bennekom
  • A.M.L. Huys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling en toegang tot rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 augustus 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. Eiser was op 20 juli 2006 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij had echter expliciet aangegeven dat hij bij het gehoor door zijn gekozen advocaat, mr. G.A. Jansen, bijgestaan wilde worden. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet conform zijn eigen beleid had gehandeld door de advocaat niet tijdig in te lichten over het gehoor. Dit leidde tot een schending van de essentiële waarborg voor toegang tot rechtsbijstand. De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was en verklaarde het beroep van eiser gegrond. De rechtbank beval de opheffing van de bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1035,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Tevens werden de proceskosten van eiser, ter hoogte van € 644,--, toegewezen aan de Staat der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige informatievoorziening aan gekozen advocaten in vreemdelingenzaken, ter waarborging van de toegang tot rechtsbijstand.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/35430
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1985, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende op de detentieboot Reno, eiser,
gemachtigde: mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Nooteboom, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 20 juli 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 21 juli 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 augustus 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Jansen, die waarnam voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Voordat eiser in bewaring is gesteld heeft hij uitdrukkelijk verklaard dat hij wilde dat zijn gemachtigde, te weten mr. Jansen voornoemd, bij het gehoor aanwezig zou zijn. Voorts is in het model M119, dat zich in het dossier bevindt, als raadsman vermeld ‘mevr. Jansen te Amsterdam’ en is daar zelfs een telefoonnummer bij vermeld. Eisers gemachtigde is echter niet geïnformeerd over de (voorgenomen) inbewaringstelling van eiser noch is zij in de gelegenheid gesteld bij het gehoor aanwezig te zijn. Deze handelwijze van verweerder is in strijd met het bepaalde in paragraaf A5/5.3.4.2, onder d, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, waarin is bepaald dat bij een gekozen advocaat die advocaat eerst telefonisch en vervolgens per fax dient te worden ingelicht. Deze schending van een essentiële norm dient te leiden tot eisers onmiddellijke invrijheidstelling. Eiser verwijst naar enkele ter zitting overgelegde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
Bovendien is de aan de vreemdelingrechtelijke bewaring voorafgegane strafrechtelijke aanhouding en inverzekeringstelling onrechtmatig geweest, zoals blijkt uit de beschikking van de rechter-commissaris. Dit heeft gevolgen voor de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling mits de te verrichten belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Dit laatste is het geval, aangezien eiser in zijn belangen is geschaad.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser is aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie overgebracht. In het proces-verbaal is niet aangekruist dat eiser heeft verklaard dat hij een gekozen advocaat bij het gehoor wilde. Weliswaar staat in dossierstuk 1 de naam “mevrouw Jansen” vermeld, maar geen telefoonnummer. Om 16:12 uur is de piketadvocaat per fax ingelicht. Er is twee uur gewacht met het afnemen van het verhoor. Omdat er geen reactie is gekomen mocht het verhoor plaatsvinden. Daaruit zijn geen omstandigheden gebleken die maakten dat eiser niet in bewaring kon worden gesteld. Verweerder heeft derhalve gehandeld conform zijn beleid. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2003 (200300877) stelt verweerder dat de maatregel eerst dient te worden opgeheven indien de vreemdeling door de niet tijdige inlichting van de advocaat in zijn belangen is geschaad. Dit laatste is niet het geval omdat mr. Jansen de gelegenheid heeft gehad met eiser te spreken en kort daarna beroep heeft ingesteld. Nog altijd is niet gebleken dat de inbewaringstelling onrechtmatig is.
Eisers strafrechtelijke detentie zou op 20 juli 2006 expireren. Op 19 juli 2006 is hij aangehouden in verband met andere strafbare feiten, welke verdenking nog altijd bestaat. Op 20 juli 2006 is zijn onmiddellijke invrijheidstelling bevolen, maar dit betekent niet dat eiser niet meer verdacht wordt en bovendien is deze aanhouding geschied tijdens een eerdere detentie. Dit maakt de onderhavige vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling derhalve niet onrechtmatig.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de vreemdeling, voordat hij op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring wordt gesteld, gehoord. Ingevolge artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000 wordt aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.
Ten aanzien van de bijstand door een raadsman heeft verweerder beleid ontwikkeld dat is neergelegd in hoofdstuk A5/5.3.4.2. van de Vc 2000. Hierin is onder d bepaald dat, indien de vreemdeling een met name genoemde advocaat bij het gehoor wenst, deze advocaat zo spoedig als mogelijk (ook ’s nachts) eerst telefonisch en vervolgens per fax wordt ingelicht. Indien deze advocaat niet bij het gehoor aanwezig wil zijn of niet binnen twee uur na het verzonden bericht aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden.
Uit het dossier blijkt het volgende. De rechter-commissaris heeft op 20 juli 2006 om 12:35 uur de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser bevolen. Eiser is daarna overgebracht naar het politiebureau te Hilversum en is daar om 14:10 uur opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000. Om 16:12 uur heeft verweerder de piketdienst ingelicht. Om 18:30 is verweerder begonnen met het verhoor van eiser op grond van artikel 59 van de Vw 2000 juncto artikel 5.2 van het Vb 2000. Op 19:00 uur is eiser in bewaring gesteld.
Verweerder heeft weliswaar twee uur gewacht alvorens met het verhoor van eiser aan te vangen, terwijl er geen reactie van de piketdienst is gekomen, doch hiermee kan niet gezegd worden dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, verweerder conform zijn beleid heeft gehandeld. Het dossier bevat immers voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat eiser mevrouw Jansen te Amsterdam als advocaat bij zijn gehoor wenste. Dit blijkt allereerst uit dossierstuk 1 (melding vreemdelingenpiket), waarin is vermeld dat eiser een raadsman wenst te spreken en als naam van de raadsman heeft opgegeven “mevr. Jansen te Amsterdam”. Bovendien is in het model M119, opgemaakt op 25 juli 2006, als raadsman vermeld “mevr. Jansen te Amsterdam” en is daarbij een telefoonnummer vermeld. Verweerder heeft niet weersproken dat mr. Jansen in het geheel geen melding heeft ontvangen van het feit dat haar aanwezigheid als advocaat bij het gehoor van eiser door hem werd gewenst. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat mr. Jansen nooit is ingelicht over het aanstaande gehoor van eiser en over het feit dat eiser wilde dat zij bij dat gehoor aanwezig was. De rechtbank kent geen overwegende betekenis toe aan het feit dat in het proces-verbaal van verhoor in verband met eisers inbewaringstelling niet het vakje is aangekruist dat eiser de naam van zijn raadsman heeft genoemd. Daartoe is van belang dat uit ditzelfde proces-verbaal blijkt dat eiser wel heeft aangegeven een raadsman bij het gehoor te willen, alsmede dat uit de melding vreemdelingenpiket (dossierstuk 1) blijkt dat eiser had aangegeven mevrouw Jansen uit Amsterdam als advocaat te willen.
Voor zover verweerder heeft willen betogen dat verweerder niet gehouden was mr. Jansen in te lichten, omdat het vergeefse moeite zou zijn geweest om te zoeken naar een “mevrouw Jansen” te Amsterdam, kan dit betoog hem niet baten. Niet gebleken is immers van enige poging van verweerder uitsluitsel te krijgen over de vraag of er een vrouwelijke advocaat met de naam Jansen in Amsterdam voorkomt. Bovendien valt deze stelling van verweerder niet te rijmen met model M119, waarin wel een telefoonnummer van mr. Jansen staat vermeld. Het voorgaande klemt temeer nu in paragraaf A5/5.3.4.2 van de Vc 2000 is vermeld dat “tijdig” als bedoeld in artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000, betekent dat, als de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wil, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich zodanig dient in te spannen dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze heeft gehandeld in strijd met hetgeen in paragraaf A5/5.3.4.2, onder d, van de Vc 2000 over een gekozen advocaat is vermeld. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 maart 2003 (AWB 03/12648), die eiser ter zitting heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat hiermee een essentiële waarborg voor de daadwerkelijke toegang tot rechtsbijstand is geschonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inbewaringstelling in het onderhavige geval reeds hierom onrechtmatig moet worden geoordeeld. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd kan daarom onbesproken blijven.
Uit het voorgaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 2 augustus 2006.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1035,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 2 augustus 2006 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1035,-- (zegge: een duizend en vijfendertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2006, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier.