ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2643

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/34273
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
  • A.M.L. Huys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming op detentieboot na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 augustus 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel tegen eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. Eiser was sinds 18 oktober 2005 in bewaring gesteld en verbleef op de detentieboot 'Reno'. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de termijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de wet, was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van zes maanden op 18 april 2006 was verstreken, waardoor de bewaring op de detentieboot 'Reno' onrechtmatig was. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheden aan boord van de detentieboot niet waren verbeterd sinds een eerdere schouw in 2005, en dat de detentieboot 'Reno' en 'Stockholm' vrijwel identieke omstandigheden boden.

De rechtbank heeft de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel als onrechtmatig beoordeeld en heeft de verzoeken van eiser om wijziging van de tenuitvoerlegging en schadevergoeding toegewezen. Eiser heeft recht op schadevergoeding van € 70,-- per dag voor elke dag na 14 juli 2006 dat hij op de detentieboot heeft verbleven. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 644,--, toegewezen aan de Staat der Nederlanden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling in het licht van de duur van de vrijheidsontneming en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/34273
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], alias [alias eiser], geboren op [geboortedatum] 1979, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. L. Schaefers-van Straalen, advocaat te Hoofddorp,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Nooteboom, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 12 oktober 2005 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn bij uitspraken van 26 oktober 2005, 15 december 2005, 31 januari 2006 en 9 maart 2006 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 14 juli 2006 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 augustus 2006. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser sinds 18 oktober 2005 op een detentieboot verblijft, waarvan de eerste periode op de detentieboot ‘Stockholm’ en de tweede periode op de detentieboot ‘Reno’, of andersom. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat het verblijf op detentieboten tot een maximale periode is beperkt. Voorts heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eiser al dusdanig lang bij de Marokkaanse autoriteiten wordt gepresenteerd dat er meer aandacht dient te zijn voor de rappellering door verweerder. Verweerder heeft een tijd intensiever gerappelleerd, maar is nu weer teruggevallen naar een keer per maand. Uit de voortgangsrapportage valt niet af te leiden dat er extra moeite wordt gedaan om eiser terug te kunnen laten keren. Verweerder handelt onvoldoende voortvarend. Eiser is sinds 2001 bij verweerder bekend en wordt sindsdien bij de Marokkaanse autoriteiten gepresenteerd. Bij iedere nieuwe inbewaringstelling en nieuw onderzoek voert verweerder aan dat er gewijzigde omstandigheden mogelijk zijn die tot een positief resultaat kunnen leiden, maar uit de voortgangsrapportage noch de aanvullende informatie blijkt dat dat thans het geval is. Er is dan ook geen zicht op uitzetting. Gezien de lange duur van eisers huidige bewaring en zijn voorafgaande periodes van bewaring dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen. Eiser frustreert het onderzoek niet - hij heeft informatie gegeven over zijn identiteit - maar hij voelt zich wel gefrustreerd. Hij zit sinds 2000 af en aan in bewaring. In 2003 heeft hij alle informatie verstrekt maar is een non-Marokko-verklaring afgegeven. Zijn reactie tijdens de verhoren is dan ook begrijpelijk.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De gemachtigde van eiser heeft niet uit zichzelf de verblijfsduur en -omstandigheden op de detentieboot ‘Reno’ naar voren gebracht, zodat dit betoog niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Subsidiair is verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 3 april 2006, van oordeel dat dit onderdeel van het betoog van eiser om de in die uitspraak neergelegde redenen niet kan slagen. Er wordt een keer per maand gerappelleerd, maar verweerder krijgt daarbij niet meer te horen dan dat het onderzoek nog loopt. Ervaring wijst uit dat de behandeling van LP-aanvragen bij de Marokkaanse autoriteiten lang kunnen duren, zo is eens na 14 maanden en zelfs een keer na 2 jaar nog een positief resultaat verkregen. De mogelijkheid dat een LP wordt afgegeven bestaat dus nog altijd. Omdat het onderzoek in het kader van het project Rabat-II en het andere identiteitsonderzoek nog lopen, handelt verweerder, mede gelet op eisers houding, voldoende voortvarend. Eiser wordt regelmatig gehoord, maar hij frustreert het onderzoek en werkt niet mee aan de verhoren. Van belang is voorts dat eiser in 2004 ongewenst is verklaard. Door eisers non-coöperatieve houding, die hem wel degelijk aangerekend kan worden, dient de duur van de bewaring voor zijn rekening en risico te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het vijfde beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
De bewaring duurt thans ruim negen maanden. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). In het onderhavige geval doet deze omslag zich later voor, aangezien eiser ongewenst is verklaard en het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit en/of nationaliteit frustreert. Het belang van verweerder om de bewaring te doen voortduren dient onder die omstandigheden vooralsnog te prevaleren.
Niet is gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat thans nog op twee manieren onderzoek wordt gedaan teneinde een LP voor Marokko te verkrijgen, en voorts dat verweerder maandelijks rappelleert bij de Marokkaanse autoriteiten.
De rechtbank concludeert dan ook dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel als zodanig niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van hetgeen namens eiser ter zitting naar voren is gebracht omtrent de duur van zijn verblijf op de detentieboot ‘Reno’ dan wel ‘Stockholm’ – hetgeen de rechtbank opvat als een verzoek om wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel – het volgende.
Namens verweerder is betoogd dat hetgeen namens eiser in dit verband is aangevoerd buiten de omvang van het geschil valt, omdat, naar de rechtbank begrijpt, eiser niet uit eigen beweging de stelling dat het verblijf op de detentieboot ‘Reno’ dan wel ‘Stockholm’ de redelijk te achten termijn van zes maanden heeft overschreden, naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding ervan uit te gaan dat het namens eiser gevoerde betoog op deze grond niet tot de omvang van het geschil behoort.
De rechtbank overweegt voorts, op de voet van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 maart 2005 (JV 2005/216), het volgende. Niet weersproken is dat eiser sedert 18 oktober 2005 aaneengesloten gedetineerd is op de detentieboot ‘Reno’ dan wel ‘Stockholm’, welk verblijf thans een periode bestrijkt van ruim negen maanden. Vastgesteld kan worden dat de termijn van zes maanden met ingang van 18 april 2006 is verstreken.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat de detentieboot ‘Reno’ en de detentieboot ‘Stockholm’ (vrijwel) identieke gevangenisboten zijn met (vrijwel) identieke verblijfsomstandigheden.
Ingevolge artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 onder meer ten uitvoer gelegd in een Huis van Bewaring. Bij de tenuitvoerlegging van de bewaring wordt de vreemdeling niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging.
Bij besluit van de Minister van Justitie van 10 augustus 2004, nummer 5302934/04/FJI is de detentieboot ‘Reno’ aangewezen als huis van bewaring van beperkte gemeenschap met meerpersoonscellen.
Ten aanzien van het verblijf aan boord van de detentieboot ‘Reno’ stelt de rechtbank vast dat het regime afwijkt van andere plaatsen die als Huis van Bewaring zijn aangewezen, in die zin dat dit regime als ‘zwaarder’ dient te worden aangemerkt. De rechtbank verwijst hiervoor naar het onderzoek ter plaatse dat zij, ingevolge artikel 8:50 van de Awb, op 28 februari 2005 heeft gehouden aan boord van de detentieboot ‘Reno’. Kort samengevat hebben de bevindingen van deze schouw de rechtbank tot het oordeel geleid dat de beperkingen in de aan de – in die zaak betrokken – vreemdelingenrechtelijk gedetineerde vreemdelingen toekomende grondrechten, met name het gebrek aan privacy en ruimte, maar tevens het ontbreken van de mogelijkheid tot arbeid en educatie en de beperkte mogelijkheid tot verpozen of bewegen, als disproportionele en daarmee als niet (langer) noodzakelijke beperkingen op grondrechten dienen te worden aangemerkt. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat de bewaring aan boord van de detentieboot ‘Reno’ na ommekomst van zes maanden in strijd met artikel 5.4 van het Vb 2000 moet worden geacht. Gesteld noch gebleken is immers dat de omstandigheden aan boord van de detentieboot ‘Reno’ thans, ruim anderhalf jaar na genoemde schouw, zodanig zijn verbeterd dat bovenstaand oordeel met betrekking tot de duur van het verblijf aan boord van de detentieboot ‘Reno’ niet langer stand kan houden.
De rechtbank ontveinst zich niet dat de AbRS, onder meer in de door verweerder geciteerde uitspraak, heeft geoordeeld dat de vreemdelingenrechter niet bevoegd is te oordelen omtrent toepassing van het regime (onder meer) op de detentieboot ‘Reno’. De rechtbank stelt echter tevens vast dat genoemde uitspraken geen rechtsoordeel bevatten met betrekking tot de wijze waarop en de mate waarin het regime op de detentieboot ‘Reno’ inbreuk maakt op de in de genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats genoemde grondrechten. Met name in deze omstandigheid vindt de rechtbank voldoende aanleiding niet van haar eerdere oordeel af te wijken.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. De tenuitvoerlegging van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring aan boord van de detentieboot ‘Reno’ dan wel de detentieboot ‘Stockholm’ is, gelet op de genoemde uitspraak en op hetgeen hiervoor overigens is overwogen, onrechtmatig vanaf 18 april 2006, zijnde de dag waarop de termijn van zes maanden van het verblijf aan boord van de detentieboot ‘Reno’ dan wel de detentieboot ‘Stockholm’ is verstreken. De rechtbank ziet, met name gelet op de duur van de maatregel en gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het bijzondere karakter van de beperkingen waar eiser sinds 18 oktober 2005 aan onderworpen is geweest, aanleiding om wijziging van de tenuitvoerlegging toe te wijzen. Eiser zal zo spoedig mogelijk, doch met een maximum van twee dagen na verzending van deze uitspraak, dienen te worden overgeplaatst naar een plaats van tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 5.4 van het Vb 2000, in dier voege dat het verblijf in deze plaats een minder beperkend en inperkend karakter moet dragen dan het verblijf op de detentieboot ‘Reno’ dan wel de detentieboot ‘Stockholm’.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen, tot een bedrag van € 70,--, voor iedere dag na 14 juli 2006 dat eiser heeft verbleven op de detentieboot ‘Reno’ dan wel de detentieboot ‘Stockholm’.
Gelet op het voorgaande is er tevens aanleiding om verweerder als in de het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- wijst het verzoek om wijziging van de tenuitvoerlegging toe als overwogen in deze uitspraak;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe voor iedere dag na 14 juli 2006 dat eiser op de detentieboot ‘Reno’ dan wel ‘Stockholm’ zal hebben verbleven, in voege als hiervoor omschreven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2006, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier.