ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2639

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/33693
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met criminele antecedenten en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 augustus 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met criminele antecedenten, die ongewenst was verklaard. De vreemdeling, geboren in 1970 en van (gestelde) Chileense nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder meerdere beroepen van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard. In deze procedure heeft de vreemdeling opnieuw beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de duur van het identiteitsonderzoek geheel te wijten is aan het handelen en nalaten van de vreemdeling. Recent zijn er documenten uit Spanje aangetroffen die mogelijk van invloed zijn op het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden een uitzonderlijke situatie creëren waarin de bewaring langer dan veertien maanden kan duren. De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling, waaronder de te late verzending van voortgangsrapportages, gewogen, maar concludeert dat deze niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring.

De rechtbank overweegt dat, ondanks de lange duur van de bewaring, er voldoende zicht op uitzetting is en dat de belangen van de vreemdeling niet zwaarder wegen dan de belangen van de staat om de bewaring voort te zetten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door de voorzitter van de rechtbank en openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/33693 VRONTN
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], bekend onder meerdere aliassen, geboren op [geboortedatum] 1970, van (gestelde) Chileense nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. Metselaar, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 19 mei 2005 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 juni 2005, 22 juli 2005, 9 september 2005, 2 november 2005, 16 december 2005, 28 februari 2006, 21 april 2006 en 13 juni 2006 zijn eerdere beroepen van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 11 juli 2006 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 juli 2006. Eiser en zijn gemachtigde waren met bericht van verhindering niet aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
De gemachtigde van eiser heeft bij faxbericht van 19 juli 2006 het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft de voortgangsgegevens te laat verzonden. Eiser verzoekt de rechtbank hieruit de gevolgtrekking te maken die de rechtbank geraden voorkomt en het beroep gegrond te verklaren wegens schending van de artikelen 8:28 van de Awb in samenhang met de artikelen 8:45 en 8:31 van de Awb. Eiser is voorts van mening dat de bewaring bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is te achten. Ondanks de contra-indicaties kan een bewaring niet oneindig voortduren. Inmiddels is het omslagpunt na 14 maanden bereikt. Zelfs indien documenten van eiser uit Spanje bij verweerder zullen arriveren en deze aangeboden worden bij de Marokkaanse autoriteiten zal er geen situatie ontstaan waarbij gesteld kan worden dat er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is dat eiser op korte termijn verwijderd zal worden. Het is onzeker wanneer de documenten uit Spanje zullen arriveren en of deze documenten bij de Marokkaanse autoriteiten zullen leiden tot afgifte van een laissez-passer (LP). De vreemdelingenbewaring duurt te lang om het vooralsnog onzekere resultaat van het aanvullende onderzoek af te wachten.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder erkent dat de voortgangsrapportage één dag te laat is verzonden, echter dit kan niet leiden tot onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring. Eiser is niet in zijn procesbelang geschaad nu de gemachtigde van eiser heeft kunnen reageren op de voortgangsrapportage en dat ook heeft gedaan. De ernst van het gebrek weegt niet op tegen de met de bewaring gediende belangen. Eiser heeft ernstige criminele antecedenten, is ongewenst verklaard en frustreert gedurende lange tijd het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Er is voorts voldoende zicht op uitzetting. Verweerder rappelleert regelmatig, laatstelijk op 21 juli 2006. Sinds kort is bovendien bekend dat documenten van eiser, op naam van [alias eiser], zich in Spanje bevinden. De Spaanse autoriteiten hebben meegedeeld zo spoedig mogelijk deze documenten naar Nederland te sturen. Het is verweerder, naar aanleiding van telefonisch contact met de Unit Facilitering Terugkeer (UFT), nog niet bekend op welke termijn de documenten door de Spaanse autoriteiten verzonden worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het negende beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank stelt vast dat de voortgangsrapportage één dag te laat is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat, nu de gemachtigde van eiser gereageerd heeft op de voortgangsgegevens niet valt in te zien op welke wijze eiser, door deze enkele termijnoverschrijding (van geringe duur) in zijn belangen is geschaad.
Verweerder heeft op 17 juli 2006 bericht uit Spanje ontvangen dat aldaar op naam van [alias eiser] documenten bekend zijn en dat deze documenten zo spoedig mogelijk naar Nederland over zullen komen zodat deze betrokken kunnen worden in het reeds lopende LP-onderzoek. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat niet onaannemelijk is dat op korte termijn zodanige gegevens worden toegevoegd aan het lopende onderzoek naar eisers LP-aanvraag dat niet kan worden gezegd dat geen zicht op uitzetting meer aanwezig is.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de belangenafweging ondanks de uitzonderlijke lange duur van de bewaring ook thans nog in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). In dit geval duurt de bewaring inmiddels meer dan veertien maanden. Deze omslag doet zich hier later voor nu eiser ongewenst is verklaard, ernstige criminele antecedenten heeft en het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit actief frustreert. In het bijzonder acht de rechtbank daarbij van belang dat de duur van het identiteitsonderzoek geheel is toe te rekenen aan eisers handelen en nalaten. Tenslotte is ook in dit geval van belang dat niet onaannemelijk is dat het door de onlangs in Spanje aangetroffen documenten kan worden bewerkstelligd dat het onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten een beslissende wending kan worden gegeven.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006, in tegenwoordigheid van E.I.S. Pinxteren