Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/24588 VRONTN
inzake : [eiser], bekend onder meerdere aliassen, geboren op [geboortedatum] 1970, van (gestelde) Chileense nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 19 mei 2005 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 juni 2005, 22 juli 2005, 9 september 2005, 2 november 2005, 16 december 2005, 28 februari 2006 en 21 april 2006 zijn eerdere beroepen van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 19 mei 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 6 juni 2006. Eiser is vertegenwoordigd door de kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. L.M. Weber. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser bevindt zich meer dan een jaar in vreemdelingenbewaring. Er is geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn en de bewaring dient te worden opgeheven. Zes weken geleden heeft verweerder een bericht verstuurd aan de liaison officer te Madrid met het verzoek om na te gaan of er nog documenten van eiser beschikbaar zijn. Tot op heden is hierop geen resultaat gekomen en niet te verwachten valt dat er nog documenten boven water komen. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld door geen navraag te doen dan wel te rappelleren bij de liaison officer te Madrid naar de stand van zaken. Eiser verwijst voorts naar een uitspraak van zittingsplaats Alkmaar waarin is geoordeeld dat de vreemdeling én ongewenst was verklaard én frustreerde hij het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. In deze uitspraak van 19 mei 2005, AWB 05/20343, LJN AU1488, is geoordeeld dat slechts in uitzonderlijke situaties de bewaring langer kan duren dan tweemaal zes maanden. Eisers zaak is niet zwaarder dan die van de vreemdeling in de daar beoordeelde zaak. In het onderhavige geval is geen sprake van een uitzonderlijke situatie. Zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is niet te verwachten. Onderzoeken bij de Marokkaanse autoriteiten kunnen ruim 12 maanden duren.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder handelt voldoende voortvarend en er bestaat zicht op uitzetting. Eiser is op 8 mei 2006 schriftelijk gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. De aanvraag om een laissez-passer (LP) is in behandeling genomen. Verweerder rappelleert maandelijks, laatstelijk op 19 mei 2006. Het belang van verweerder bij de voortduring van de inbewaringstelling van eiser is gelegen in het feit dat eiser ongewenst is verklaard, het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert en zware criminele antecedenten heeft. Er is, gelet op het voorgaande, sprake van bijzondere omstandigheden. Eiser onderneemt zelf geen actie teneinde zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De liaison officer te Spanje is met het onderzoek naar eventuele documenten van eiser bezig. De voortzetting van de bewaring is gerechtvaardigd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het achtste beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank stelt vast dat sinds 12 april 2006, bijna 11 maanden na inbewaringstelling, het onderzoek bij de Spaanse autoriteiten een nieuwe identiteit van eiser heeft opgeleverd. Deze identiteit is aldaar in de periode 1991-1992 ondersteund met een Marokkaans nationaal paspoort en identiteitsdocument. Die identiteit heeft geleid naar een in Nederland verblijvend familielid, dat deze identiteit van eiser aan de hand van een foto heeft bevestigd. Aldus is voldoende vast komen te staan dat eiser tijdens eerder inbewaringstellingen en gedurende de eerste 11 maanden van de onderhavige bewaring zijn ware identiteit verborgen heeft gehouden voor verweerder. Onder deze nieuwe identiteit is een onderzoek aangevangen door de Marokkaanse autoriteiten, terwijl verweerder poogt dat onderzoek verder te ondersteunen.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de belangenafweging in verband met de uitzonderlijke lange duur van de bewaring vooralsnog in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). In dit geval duurt de bewaring inmiddels meer dan twaalf maanden, terwijl eiser voorafgaande aan de bewaring sinds 4 december 2004 strafrechtelijke gedetineerd is geweest. Deze omslag doet zich hier echter later voor nu eiser ongewenst is verklaard, ernstige criminele antecedenten heeft en het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit actief frustreert. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser, dat de contra-indicaties niet zodanig zwaar zijn dat deze een bewaring van langer dan elf maanden, althans de huidige duur van de bewaring, rechtvaardigen. De uitzonderlijke omstandigheid is hier dat eiser het onderzoek naar zijn identiteit niet slechts actief heeft gefrustreerd, maar dat in dit geval naast de overige contra-indicaties voldoende vaststaat dat eiser dat onderzoek bewust onmogelijk heeft proberen te maken en dat de duur van het identiteitsonderzoek gedurende de eerste 11 maanden van de bewaring, en het negatieve resultaat daarvan, geheel zijn toe te rekenen aan eisers handelen en nalaten.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2006, bij afwezigheid van de zittingsgriffier, in tegenwoordigheid van W. De Jong-Koops.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.