ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2461

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/14100
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en gezag van gewijsde in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiser, een Afghaanse nationaliteit houder, had eerder een vergunning tot verblijf zonder beperkingen verkregen, maar deze werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opnieuw ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 12 mei 2004, waarin was vastgesteld dat de vergunning niet kon worden ingetrokken, gezag van gewijsde heeft. Dit betekent dat de Minister zijn bevoegdheid tot intrekking niet opnieuw kon aanwenden zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank benadrukte het beginsel van rechtszekerheid, dat vereist dat eerdere beslissingen gerespecteerd worden, tenzij er nieuwe relevante informatie is. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunning in strijd was met dit beginsel en vernietigde het besluit van de Minister. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om eerdere rechterlijke uitspraken te respecteren en niet opnieuw dezelfde materie aan de orde te stellen zonder nieuwe feiten.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 06/14100 ONBTDN
Inzake : [eiser], eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. S. Gobardhan, advocaat te Den Haag.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1955 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 3 maart 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 18 februari 1999 is, met ingang van 3 maart 1998, aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend. Eiser is met ingang van 3 maart 2001 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
2. Verweerder heeft op 13 september 2002 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen zijn verblijfsvergunning in te trekken. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Op 13 januari 2003 is eiser in de gelegenheid gesteld om ingevolge artikel 41, tweede lid, te worden gehoord en zijn zienswijze toe te lichten. Bij besluit van 29 januari 2003 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken. Op 24 februari 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 12 mei 2004 is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2003 vernietigd.
Op 2 november 2005 is opnieuw aan eiser meegedeeld gemaakt dat het voornemen bestaat om de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken.
3. Bij schrijven van 17 maart 2006 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F. Flippo-Wassa, tolk Dari.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ondanks de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem bevoegd blijft over te gaan tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning. De bevoegdheid is van openbare orde. Voor zover van formele rechtskracht wordt uitgegaan, kan deze rechtskracht wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken. Eiser heeft als gevolg van de eerdere uitspraak van de rechtbank een niet bestaande verblijfsvergunning toegekend gekregen. Aan de opdracht van de rechtbank Haarlem om de vergunning van eiser aan te merken als een verblijfsvergunning onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 115, vierde lid, Vw 2000, kan de minister niet de door de rechtbank beoogde gevolgen verbinden, namelijk het hebben van rechtmatig verblijf.
3. Samengevat heeft eiser in beroep primair aangevoerd dat er geen grondslag is om de aan hem verleende vergunning tot verblijf zonder beperkingen in te trekken. De rechter heeft negatief geoordeeld over de vraag of de aan eiser verleende verblijfsvergunning kan worden ingetrokken. Er is geen hoger beroep ingesteld. Dat de Raad van State eind 2004 een uitspraak heeft gedaan die volgens verweerder een ander licht op de juridische kwestie werpt, doet aan het voorgaande niet af. Het bestuursorgaan mag niet dezelfde materie tot voorwerp van geschil maken. Subsidiair is aangevoerd dat de feiten en verklaringen die aan de intrekking ten grondslag zijn gelegd die intrekking niet rechtvaardigen.
4.1 De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de uitspraak van 12 mei 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat de op 3 maart 2001 aan eiser verleende vergunning tot verblijf zonder beperkingen op het moment van inwerkingtreding van de Vw 2000 per 1 april 2001, ingevolge artikel 115, vierde lid, van die wet van rechtswege is aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en dat de in artikel 35 van die wet genoemde intrekkingsgronden om die reden toepassing missen, zodat verweerder de aan eiser verleende vergunning niet op grond van dit artikel heeft kunnen intrekken. De rechtbank heeft het intrekkingsbesluit van 29 januari 2003 vernietigd. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
In het thans bestreden besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder de op 3 maart 2001 verleende vergunning opnieuw ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Verweerder stelt zich opnieuw op het standpunt dat op grond van de verklaringen van eiser er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat eiser verantwoordelijk is te houden voor handelingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Verweerder heeft voorts betoogd dat de door hem in het intrekkingsbesluit van 29 januari 2003 gehuldigde rechtsopvatting dat de aan eiser verleende vergunning na inwerkingtreding van de Vw 2000 aan te merken is als een vergunning tot verblijf op asielgerelateerde gronden als bedoeld in artikel 33 en verweerder derhalve ingevolge artikel 35 bevoegd is dit besluit in te trekken blijkens een uitspraak van 22 december 2004 (JV 2005, 77) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is bevestigd.
4.2 De rechtbank overweegt dat verweerder tegen de uitspraak van 12 mei 2004 geen hoger beroep heeft ingesteld zodat de daarin vervatte beslissing van de rechtbank dat verweerder niet bevoegd is de vergunning van eiser in te trekken gezag van gewijsde heeft. Het beginsel van de rechtszekerheid brengt mee dat verweerder zijn bevoegdheid tot intrekking van de vergunning van eiser niet opnieuw kan aanwenden zonder dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn echter niet aangevoerd.
Voor zover verweerder het standpunt heeft willen bepleiten dat het gezag van gewijsde als regel van openbare orde moet wijken als een andere bepaling van openbare orde in het geding is, zoals de bevoegdheid van het bestuursorgaan, ziet de rechtbank voor de juistheid van die stelling geen steun in de rechtspraak (bijvoorbeeld ABRS 11 december 2002, AB 2003,64) en evenmin voor een situatie als de onderhavige.
4.3 Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat hij aan de opdracht in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, om de vergunning van eiser aan te merken als een verblijfsvergunning onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 115, vierde lid, Vw 2000 niet de door de rechtbank beoogde gevolgen kan verbinden, te weten het hebben van rechtmatig verblijf, merkt de rechtbank het volgende op. In het dictum van de uitspraak van 12 mei 2004 is volstaan met vernietiging van het intrekkingsbesluit. Verweerder wordt niet opgedragen een nieuwe beslissing te menen. Aangezien de aan eiser verleende vergunning na inwerkingtreding van de Vw 2000 wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 33 Vw 2000, kan eiser aan de hem verleende verblijfsvergunning de rechten ontlenen die daaraan ingevolge artikel 33 Vw zijn verbonden. Het nemen van een nieuw besluit is derhalve niet aan de orde.
4.4 Nu de rechtbank heeft overwogen dat het besluit op formele gronden geen stand kan houden, komt zij aan een bespreking van de subsidiair aangevoerde argumenten niet toe.
5. Op grond van het vorenstaande is de conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beginsel van rechtszekerheid en dient te worden vernietigd onder gegrondverklaring van het beroep.
6. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter en mr. C.C. de Rijke-Maas en mr. T.L. Bellekom en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2006 november 2006, in tegenwoordigheid van drs. F.J.M. van den Berg als griffier.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)