Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1977, van Turkse nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. N. Türkkol, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.C. Verbeek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 21 november 2003 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Kennemerland een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij echtgenote [echtgenote]” in de beperking “voortgezet verblijf”. Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tevens heeft verweerder bij voornoemd besluit de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken. Bij bezwaarschrift van 1 november 2004 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 29 april 2005 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 22 juli 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 19 augustus 2005 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 21 september 2005. Op 14 november 2005 en 2 maart 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 27 februari 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 2 maart 2006.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Op 25 oktober 2000 is eiser Nederland binnengereisd met een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Aan eiser is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “verblijf bij Nederlandse echtgenote [echtgenote]” verleend met ingang van 22 januari 2001 en geldig tot 3 december 2001, laatstelijk verlengd tot 17 september 2006.
2. Bij beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van de rechtbank te Haarlem van 21 december 2004 (zaaknummer 104145/2004) is de echtscheiding uitgesproken tussen eiser en [echtgenote].
3. Op 29 augustus 2004 is uit de relatie van eiser met [naam vrouw] een zoon geboren, [naam zoon].
4. Eiser heeft - voor zover van belang - de volgende documenten overgelegd:
- Arbeidsovereenkomst Teico Service BV te Wormerveer van 21 mei 2001, voor de duur van 6 maanden, datum indiensttreding 21 mei 2001;
- Arbeidsovereenkomst Uitzendbediening Flowerteam te Haarlem van 25 mei 2002, voor de duur van 12 maanden, datum indiensttreding 1 mei 2002;
- Detacheringsovereenkomst Uitzendbureau Arslan B.V. te Haarlem van 2 mei 2003, voor 6 maanden, datum indiensttreding 2 mei 2003;
- Detacheringsovereenkomst Uitzendbureau Arslan B.V. te Haarlem van 21 november 2003, voor de duur van 12 maanden, datum indiensttreding 27 november 2003;
- Detacheringsovereenkomst Uitzendbureau Arslan B.V. te Haarlem van 28 november 2004, voor de duur van onbepaalde tijd, datum indiensttreding 28 november 2004;
- Brief Uitzendbureau Arslan B.V. van onbekende datum, waarin staat dat eiser sinds 21 mei 2002 tot heden een vaste werkplaats heeft bij de klant Edelcactus te Amstelveen;
- Brief Edelcactus B.V. van 4 mei 2005, waarin staat dat eiser sinds mei 2002 via Uitzendbureau Arslan daar werkzaam is.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
Aangezien inmiddels is vastgesteld dat het huwelijk van eiser eerst per 18 oktober 2003 is ontwricht, wordt eiser niet langer tegengeworpen dat hij de aanvraag om wijziging van de beperking niet tijdig heeft ingediend. Tevens geldt hierdoor niet langer het vereiste om te beschikken over een geldige mvv. Uitgaande van een verbreking per 18 oktober 2003 heeft eiser niet gedurende drie jaren verblijf gehad op grond van de huwelijksrelatie zodat hem op deze grond geen zelfstandige verblijfsvergunning kan worden verleend. Voorts zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht dan wel gekomen die nopen tot het toestaan van voortgezet verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard als bedoeld in artikel 3.52 van het Vb 2000.
Evenmin komt aan eiser verblijf toe op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van inmenging in het gezinsleven van eiser en zijn nieuwe partner, aangezien hij nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond waarvan het eiser mogelijk werd gemaakt dit (nieuwe) gezinsleven uit te oefenen. Niet is gebleken van een positieve verplichting om eiser verblijf toe te staan, nu niet is uitgesloten dat eiser op enig moment in de toekomst een verblijfsvergunning zal kunnen krijgen voor verblijf bij zijn huidige partner. Voorts is niet gebleken van een objectieve belemmering voor de huidige partner van eiser en zijn kind om hem naar zijn herkomstland te volgen.
Eiser kan ook geen aanspraak maken op voortgezet verblijf op grond van het gestelde in artikel 6 van het Besluit nummer 1/80 van de Associatie-Raad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (hierna: Associatiebesluit 1/80). Gebleken is dat het arbeidsverleden van eiser geen ononderbroken en geen (volledig) op legale arbeid gebaseerd arbeidsverleden betreft, nu dat begrip in de zin van het Associatiebesluit 1/80 een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt veronderstelt en daarmee het bestaan van een niet-omstreden verblijfsrecht. In het geval van eiser is met ingang van de datum van de feitelijke huwelijksverbreking (18 oktober 2003) sprake van een omstreden verblijfsrecht, omdat hij niet langer voldeed aan de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning en daar darhalve geen rechten aan kon ontlenen. Het tijdvak waarin eiser vrijwillig werkloos was, van 20 oktober 2003 tot 27 november 2003, wordt in aansluiting op de terminologie van het gemeenschapsrecht beschouwd als vrijwillige werkloosheid nu is gebleken dat de werkloosheid van eiser is ontstaan na afloop van een tijdelijk contract. Derhalve is eerst op 27 november 2003 de termijn weer ingegaan, ware het niet dat eiser vanaf 18 oktober 2003 niet langer legale arbeid kon opbouwen omdat hij met ingang van die datum geen onomstreden verblijfsrecht heeft.
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Het bestreden besluit is in strijd met eisers recht op zijn gezinsleven. Eisers Nederlandse partner is arbeidsongeschikt en ontvangt een ziekengeld uitkering, die zij verliest op het moment dat zij Nederland zou verlaten. Eiser heeft in Nederland inkomsten en kan voor zijn gezin zorgen, hetgeen hij niet in Turkije kan. Zijn zoon heeft de Nederlandse nationaliteit en is één jaar oud. Er zijn objectieve belemmeringen voor eisers huidige partner om eiser naar Turkije te volgen. Van eisers partner en hun kind kan niet worden gevraagd om eiser naar Turkije te volgen.
Voorts kan eiser aanspraak maken op artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80. Eiser heeft steeds gewerkt bij dezelfde werkgever, waar hij nog steeds werkt. Eiser betwist uitdrukkelijk vrijwillig werkloos te zijn geweest. Indien zou moeten worden geconcludeerd dat eiser vrijwillig werkloos is geweest dan zijn eisers rechten niet verloren gegaan daar hij weer bij dezelfde werkgever is gaan werken. Verder kon eiser ook na 18 oktober 2003 legale arbeid verrichten, aangezien hij tijdig een aanvraag om wijziging van de beperking heeft ingediend.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Vooropgesteld wordt dat sprake is van een ex tunc toetsing van het bestreden besluit.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij echtgenote [echtgenote]” terecht is ingetrokken met ingang van 18 oktober 2003.
4. Partijen twisten over de vraag of eiser in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80.
5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Associatiebesluit 1/80, behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lidstaat behoort - voor zover hier relevant - na een jaar legale arbeid in die Lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft voor de werknemer. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid. Het derde lid van artikel 6 bepaalt dat de wijze van toepassing van de leden 1 en 2 wordt geregeld in de nationale voorschriften.
6. Het toepasselijke beleid met betrekking tot het Associatiebesluit 1/80 is neergelegd in hoofdstuk B11/2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Daarin staat dat artikel 6 aanspraak geeft op het mogen verrichten van arbeid in loondienst en daarmee ook op verblijf. Na één jaar legale arbeid wordt de verblijfsvergunning verlengd voor de duur van een jaar, indien dezelfde werkgever nog een jaar werkgelegenheid voor de werknemer heeft. Werk bij verschillende werkgevers valt hier niet onder. Meerdere tijdelijke contracten bij dezelfde werkgever wel.
Bij de aanvraag om voortgezet verblijf wordt gecontroleerd of:
1. de Turkse werknemer reeds één jaar bij de werkgever heeft gewerkt;
2. dezelfde werkgever nog voor één jaar werkgelegenheid heeft voor de Turkse werknemer; en
3. gedurende deze jaren hetzelfde beroep wordt uitgeoefend.
Controle aan bovengenoemde voorwaarden vindt plaats aan de hand van de overgelegde arbeidscontracten, de overgelegde jaarloonopgaven, alsmede het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen (MSV). Indien twijfel bestaat over de vraag of aan deze drie voorwaarden is voldaan, kan de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor advies worden voorgelegd aan de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI).
Volgens paragraaf B11/2.2 van de Vc 2000 telt een periode van vrijwillige werkloosheid niet als tijdvak van legale arbeid. In dat geval gaan reeds opgebouwde rechten verloren en in geval van hervatting van werkzaamheden beginnen de termijnen voor de opbouw van rechten van voor af aan te lopen.
7.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit de aan eiser verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij echtgenote” heeft ingetrokken per 1 maart 2003 en dat deze peildatum in het bestreden besluit is gewijzigd in 18 oktober 2003.
7.2. Gelet daarop kan worden vastgesteld dat eiser in een periode dat hij in het bezit was van een onomstreden verblijfsrecht een jaar legale arbeid heeft verricht via Uitzendbediening Flowerteam bij Edelcactus B.V., namelijk in ieder geval van 25 mei 2002 tot 25 mei 2003. Verweerder heeft ter zitting bevestigd daar ook van uit te gaan.
8.1. Vervolgens dient beantwoord te worden de vraag of verweerder in redelijkheid kon verwachten dat dezelfde werkgever vanaf 23 mei 2003 nog een jaar werk beschikbaar had voor eiser. Uitgangspunt bij deze beoordeling is het perspectief van de werkgever.
8.2.Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het feit dat verweerder zijn standpunt met betrekking tot de peildatum in het bestreden besluit heeft herzien, voor de beantwoording van de vraag of voor eiser bij dezelfde werkgever nog een jaar dezelfde arbeid beschikbaar was geen verschil oplevert. Immers, zo stelt verweerder, vanaf 18 oktober 2003 tot 27 november 2003 is sprake van een tijdvak dat eiser niet bij genoemde werkgever heeft gewerkt, welk tijdvak gelet op het toepasselijke beleid moet worden aangemerkt als vrijwillige werkloosheid. Gelet hierop kan eiser geen aanspraak maken op verblijf op grond van artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80.
8.3. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit geen standpunt bevat ten aanzien van de vraag of eisers werkgever na ommekomst van een jaar legale arbeid voor nog een jaar werkgelegenheid had voor eiser. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreken indicaties dat eisers werkgever vanaf 26 mei 2003 niet nog een jaar werkgelegenheid beschikbaar had voor eiser, zowel beoordeeld op het moment van intrekking van de verblijfsvergunning als bezien naar de stand van zaken ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank is, anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of dezelfde werkgever nog een jaar werkgelegenheid had voor eiser niet van belang is dat eiser - naar achteraf is gebleken - in de loop van dat jaar zijn werkzaamheden enige tijd heeft onderbroken.
8.4. Ten aanzien van de vraag of eiser in de relevante periode vrijwillig werkloos is geweest overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in de periode 18 oktober 2003 tot 27 november 2003 niet vrijwillig werkloos is geweest. Het bestreden besluit houdt op dit punt in dat die periode als tijdvak van vrijwillige werkloosheid moet worden beschouwd omdat de werkloosheid is ontstaan na afloop van een tijdelijk contract. Naar het oordeel van de rechtbank berust het besluit in zoverre niet op een draagkrachtige motivering. De omstandigheden dat eiser op basis van tijdelijke contracten heeft gewerkt en dat hij tussen twee van die contracten ruim een maand niet heeft gewerkt leiden er, naar het oordeel van de rechtbank, op zichzelf niet toe dat de tussengelegen periode moet worden aangemerkt als een tijdvak van vrijwillige werkloosheid in de zin van artikel 6, tweede lid, van het Associatiebeluit 1/80. Dit vindt allereerst bevestiging in het door verweerder zelf geformuleerde beleid, dat immers inhoudt dat ook op basis van tijdelijke contracten legale arbeidsuur kan worden opgebouwd. Voor de beantwoording van de vraag of van vrijwillige werkloosheid in een situatie als deze sprake is, is naar het oordeel van de rechtbank voorts mede van belang welke de redenen zijn geweest dat eiser in die periode niet heeft gewerkt en of en zo ja welke afspraken hij ten aanzien van die onderbreking met zijn werkgever heeft gemaakt. Verweerder had deze omstandigheden in het bestreden besluit in zijn beschouwingen moeten betrekken, temeer nu eiser in het gehoor door de ambtelijke commissie heeft verklaard dat is gekozen voor een maand onderbreking omdat het uitzendbureau hem anders in vaste dienst moest nemen. Daaraan heeft eiser ter zitting nog toegevoegd dat hij de onderbreking nodig had om orde op zaken te stellen nadat hij en zijn vrouw op 18 oktober 2003 uit elkaar waren gegaan, van welke omstandigheid verweerder ook ten tijde van het bestreden besluit op de hoogte was. Verweerder had voorts kenbaar in zijn motivering dienen te betrekken dat eiser ten tijde van het bestreden besluit ruim drie jaar voor dezelfde werkgever werkzaam was, wat erop duidt dat eiser noch zijn werkgever op enig moment de intentie heeft gehad de arbeidsverhouding te verbreken.
9. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en worden bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
11. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,-- (zegge: honderd en achtendertig euro).
Gewezen door mr. H.J. Fehmers, voorzitter en mrs. C. Klomp en J. Recourt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Siezen, griffier, en openbaar gemaakt op 4 juli 2006.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.